ECLI:NL:RBMID:2003:AO5349

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
72/99
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rangregeling na verkoop schip en voorrang van vorderingen in het civiele recht

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, stond de rangregeling na de verkoop van het schip Simona centraal. Sigma Coatings A.S., de eiseres, had in de periode van april tot augustus 1997 verf geleverd aan het schip en vorderde een bedrag van ƒ 248.167,41, inclusief rente en kosten. Sigma stelde dat zij op basis van artikel 581 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) recht had op een voorrecht, omdat de verf ten tijde van de veiling nog aan boord was. De gedaagde, Finansbanken A.S.A., betwistte de leveranties van Sigma en stelde dat de verf niet als scheepstoebehoren kon worden beschouwd, waardoor het eigendomsvoorbehoud van Sigma zou zijn vervallen. De rechtbank oordeelde dat de verf niet voldeed aan de definitie van scheepstoebehoren volgens artikel 8:1, lid 4 BW, en dat Sigma zich niet kon beroepen op voorrang. Daarnaast werd de onrechtmatige daad van de bank besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat het recht van het land waar de onrechtmatige daad had plaatsgevonden, in dit geval Noorwegen, van toepassing was. De rechtbank besloot de zaak aan te houden om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de relevante Noorse wetgeving. Het vonnis werd uitgesproken op 19 maart 2003 door mr. S.M.J. van Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 19 maart 2003 in de zaak van:
rolnr.: 72/99
de vennootschap naar vreemd recht Sigma Coatings A.S., (verder: Sigma),
gevestigd te Køge, Denemarken,
eiseres,
procureur: mr. J.C. Bode ‘t Hart,
tegen:
de vennootschap naar vreemd recht Finansbanken A.S.A., (verder: de bank)
gevestigd te Oslo, Noorwegen,
gedaagde,
procureur: mr. C.H. Brinkman.
1. Het procesverloop
De rechter-commissaris in de gerechtelijke rangregeling heeft partijen voor de renvooiproce-dure verwezen naar de rolzitting van 27 januari 1999. Sigma is toen en daar niet verschenen. Bij beschikking van 6 mei 1999 van de rolrechter van deze rechtbank is de zaak opnieuw op de rol geplaatst. Bij beschikking van 11 september 2001 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage is deze beslissing bekrachtigd. Vervolgens zijn gewisseld:
- conclusie van eis;
- conclusie van antwoord.
Beide partijen hebben producties overgelegd.
2. De feiten
2.1. Op 17 september 1996 is op zowel het m.s. Simona – varend onder de Liberiaanse vlag – en het m.s. Oscona een hypotheek gevestigd ten behoeve van de bank tot zekerheid voor een door haar op 19 augustus 1996 aan Sinbad Shipping Inc. (verder: Sinbad), Ohna A.S. en Na-raco Shipping Company ltd. (verder: Naraco) verstrekte lening van US$ 5.750.000,--. Sinbad was eigenaresse van de Simona; Naraco, een zustervennootschap van Sinbad, was eigenaresse van de Oscona. Enig aandeelhouder van Ohna A.S.(naam); Ohna A.S. was enig aandeelhouder van Sinbad, terwijl (naam) zelf 99,9% van de aandelen in Naraco bezat.
2.2. Op 24 september 1997 heeft de bank in het kader van een herfinanciering van o.m. onder 2.1 genoemde lening haar recht van hypotheek op de Oscona doorgehaald. Op diezelfde dag is de Oscona, vrij van hypotheek, verkocht.
2.3. Op 18 november 1997 heeft Sigma (conservatoir) beslag doen leggen op de Simona.
2.4. Op verzoek van de bank is de Simona ten overstaan van deze rechtbank op 19 november 1997 openbaar verkocht. De opbrengst bedroeg US$ 4.100.000,--.
2.5. De schuldeisers van de Simona hebben omtrent de verdeling van de opbrengst geen over-eenstemming bereikt zodat de bank aan de president van deze rechtbank heeft verzocht een rechter-commissaris te benoemen, ten overstaan van wie die verdeling zou plaatsvinden. Me-dio oktober 1998 heeft de rechter-commissaris een – ongedateerde – voorlopige staat van ver-deling opgemaakt en daarbij de vordering van de bank – voorwaardelijk – gerangschikt boven die van Sigma.
3. Het geschil
3.1. Sigma vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaard dat de bank zich bij de verdeling van de opbrengst van de Simona niet ten op-zichte van Sigma met succes op het voorrecht van hypotheek kan beroepen, met veroordeling van de bank in de kosten van deze procedure.
3.2. Sigma stelt dat zij in de periode april tot en met augustus 1997 aan boord van de Simona verf heeft geleverd en in verband daarmee nog een vordering van ƒ 248.167,41 (inclusief ren-te en kosten tot en met 19 november 1997) te hebben. Zij stelt dat haar – nu zij de verf onder eigendomsvoorbehoud heeft geleverd – voor het deel van die vordering dat betrekking heeft op verf die ten tijde van de veiling nog op het schip aanwezig was, op grond van art. 581 Rv, een voorrecht toekomt. Ten aanzien van het restant van haar vordering stelt Sigma het volgen-de. Bij de herfinanciering in september 1997 heeft de bank er aan meegewerkt dat de hypo-theek die voorheen op meerdere schepen was gevestigd geheel op de Simona kwam te druk-ken, terwijl op dat moment al zeer substantiële schulden aan leveranciers van het schip op de Simona rustten. De bank heeft tevens meegewerkt aan het plan van de eigenaar van de Simo-na om het – aldus zwaar belaste – schip te doen veilen, waarbij enerzijds de bank op grond van haar voorrecht uit hypotheek de gehele opbrengst zou ontvangen terwijl anderzijds het schip met financiële steun van de bank voor een in verhouding tot de waarde van het schip veel te hoog bedrag, door een (andere) vennootschap van (naam) werd aangekocht. Voor de bank was voorzienbaar dat daarmee andere crediteuren, waaronder Sigma, ernstig werden benadeeld; aldus handelde zij onrechtmatig jegens Sigma en staat het haar niet vrij zich tegen-over Sigma op haar voorrecht uit hypotheek te beroepen.
Sigma stelt dat haar vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 19 november 1997 tot aan de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de kosten van het beslag, groot ƒ 1.394,05 voor verschotten en ƒ 2.700,-- voor salaris procureur, vóór die van de bank aan haar dient te worden voldaan.
3.3. De bank betwist de leveranties van Sigma en de stelling van Sigma dat ten tijde van de veiling nog verf aan boord was. Als dat al zo was, dan komt Sigma niet het in art. 581 Rv ge-noemd voorrecht toe, primair omdat Liberiaans recht van toepassing is en daaromtrent niets is gesteld of gebleken, en subsidiair omdat de verf niet als “scheepstoebehoren” kan worden be-schouwd, dan wel tot het schip moet worden gerekend, waarmee het door Sigma gestelde eigendomsvoorbehoud is vervallen. Bovendien is Sigma niet tijdig in verzet gekomen tegen het feit dat naar haar opvatting aan haar toebehorende verf met het schip is meeverkocht.
De door Sigma als onrechtmatig aangeduide handelingen van de bank hebben plaatsgevonden in Noorwegen; dat deze handelingen naar Noors recht onrechtmatig jegens Sigma zijn, is ge-steld noch gebleken. Voorts is gesteld noch gebleken dat naar Noors recht de bank, indien zij wel onrechtmatig heeft gehandeld, zich niet meer zou mogen beroepen op haar voorrecht uit hypotheek.
De bank verweert zich niet (langer) tegen het door Sigma ingeroepen voorrecht met betrek-king tot de beslagkosten. Voor zover Sigma op grond van art. 8:210 BW recht heeft op salaris procureur, zal daarbij naar het thans geldende gebruik voor niet batig gerangschikte crediteu-ren moeten worden uitgegaan van één punt van tarief II van het liquidatietarief.
4. De beoordeling
4.1. Sigma beroept zich op de in art. 581 Rv genoemde voorrang. Bij de bepaling van de rang-orde van vorderingen zal, zo bepaalt art. 3, lid 2 van de Wet bepalingen van internationaal pri-vaatrecht met betrekking tot zeerecht en binnenvaartrecht (Stb.1993, 168), een vordering slechts dan voorrang hebben boven een door hypotheek gedekte vordering (zoals die van de bank in deze zaak) wanneer die vordering ook naar Nederlands recht voorrang heeft. Door Sigma is verf geleverd; de naar zij stelt nog op het schip aanwezig verf zal een (nog) onge-bruikte voorraad zijn geweest. Daarvan kan niet worden gezegd dat het gaat om zaken die de bestemming hebben om het schip duurzaam te dienen en door hun vorm als zodanig te her-kennen zijn; het zijn geen “scheepstoebehoren” als bedoeld in art. 8:1, lid 4 BW. Naar Neder-lands recht kan Sigma zich niet op voorrang beroepen. Het antwoord op de door de bank op-geworpen vraag hoe de stellingen van Sigma naar Liberiaans recht dienen te worden beoor-deeld kan als gevolg daarvan in het midden blijven.
4.2. Voorts beroept Sigma zich op onrechtmatig handelen van de bank. Alvorens te beoorde-len of daadwerkelijk sprake is geweest van onrechtmatige handelen, zal de rechtbank bezien of, zo onrechtmatig is gehandeld, het gevolg daarvan moet zijn dat, zoals Sigma stelt, de bank zich tegenover Sigma niet (meer) kan beroepen op haar uit hypotheek voortvloeiende voor-rang. Als dat niet het geval is, behoeft de vraag of daadwerkelijk onrechtmatig is gehandeld door de bank immers geen bespreking.
4.3. Naar Nederlands internationaal privaatrecht wordt een onrechtmatige daad beheerst door het recht van het land waar de onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden, de zgn. “lex loci de-licti”. Het door Sigma als onrechtmatig bestempelde handelen van de bank betreft haar mede-werking, in september 1997, aan de in 2.2 genoemde herfinanciering, waarbij een eerder ook op de Oscona gevestigde hypotheek op uitsluitend de Simona kwam te rusten. Dat handelen heeft, naar de bank onbetwist heeft gesteld in Oslo, Noorwegen, plaatsgevonden. Ter beant-woording van de vraag of naar Noors recht een bank bij onrechtmatig handelen als in deze zaak gesteld haar recht zich op een uit hypotheek voortvloeiend voorrecht te beroepen verliest, zijn nadere inlichtingen omtrent het Noorse recht noodzakelijk. De rechtbank zal – alvorens eventueel de weg van art. 67 e.v. Rv te volgen – partijen in de gelegenheid stellen zich, zo mogelijk gezamenlijk – uit te laten over wat omtrent voormelde rechtsvraag in het Noorse recht is bepaald.
4.4. Omtrent de kosten van beslag en het salaris van de procureur (naar de rechtbank uit de stellingen van partijen opmaakt: in verband met diens optreden bij de rangregeling) geldt het volgende. De beslagkosten kunnen worden beschouwd als kosten van gerechtelijke rangrege-ling. Weliswaar zijn deze kosten gemaakt voordat de gerechtelijke rangregeling een aanvang nam, maar om aan de rangregeling te kunnen deelnemen is beslag noodzakelijk, zodat het re-delijk is om de beslagkosten onder de kosten van de rangregeling te laten vallen; zij zijn be-voorrecht ex artikel 8:210 lid 1 BW. Het salaris van de bij de rangregeling opgetreden heb-bende procureur zijn als kosten van uitwinning eveneens bevoorrecht. De bank heeft onbe-twist gesteld dat het in de praktijk gebruik is dat aan crediteuren die niet batig gerangschikt worden een bedrag van van één punt van tarief II van het liquidatietarief zoals dit gold ten tijide van de executie wordt toegekend. Voor dat bedrag is de vordering van Sigma bevoor-recht.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 16 april 2003 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten als bedoeld onder 4.3.;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 maart 2003 in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.
SD