ECLI:NL:RBMID:2003:AO2761

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
238/2003
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging management en develop contract tussen Nederlands bedrijf en Belgische onderneming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid International Management Contractors IMC B.V. (eiseres) en de vennootschap naar Belgisch recht De Société Anonyme Sobelair S.A. (gedaagde). De zaak draait om de beëindiging van een management- en ontwikkelingscontract tussen de twee partijen. IMC vorderde onder andere dat Sobelair hen zou toelaten tot de overeengekomen werkzaamheden en de maandelijkse vergoeding van € 95.000,00 zou betalen. De voorzieningenrechter heeft op 28 november 2003 uitspraak gedaan, waarbij de Nederlandse rechter bevoegd werd verklaard en de overeenkomst niet nietig werd geacht, ondanks de betrokkenheid van één persoon bij beide vennootschappen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de overeenkomst tussen IMC en Sobelair rechtsgeldig was en dat Sobelair niet eenzijdig kon opzeggen. De rechter wees de vordering van IMC tot toegang tot de gebouwen van Sobelair af, maar kende wel de maandelijkse vergoeding van € 95.000,00 toe voor de maanden oktober, november en januari 2004. De rechter verwierp het beroep van Sobelair op onbevoegdheid en oordeelde dat de opzegtermijn van de overeenkomst in acht moest worden genomen. De vordering tot betaling van dwangsommen werd afgewezen, omdat dit niet mogelijk is bij een veroordeling tot betaling van een geldbedrag. Sobelair werd veroordeeld in de kosten van het geding, aangezien zij grotendeels in het ongelijk werd gesteld.

De uitspraak benadrukt de rechtsgeldigheid van overeenkomsten tussen vennootschappen en de noodzaak om opzegtermijnen te respecteren, evenals de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in dit geval. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtspositie van partijen in contractuele geschillen, vooral wanneer er sprake is van internationale elementen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis van 28 november 2003 in de zaak van:
Kort gedingnr.: 238/2003
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid International Management Contractors IMC B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Goes,
eiseres,
procureur: mr. J. van der Wijst,
tegen:
de vennootschap naar Belgisch recht De Société Anonyme Sobelair S.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te België,
gedaagde,
procureur: mr. K.P.T.G. Flos,
advocaat: mr. R.D. Rischen te Rotterdam.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden verder aangeduid als IMC en Sobelair.
Ter terechtzitting van 11 november 2003 heeft IMC gevorderd:
a. Sobelair te veroordelen om binnen vierentwintig uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis IMC en haar werknemers toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden in de kantoren van Sobelair op de luchthaven Zaventem bij Brussel en hen daarbij alle gebruikelijke inzage van stukken en personele ondersteuning te geven die daarbij nodig is, zulks tot aan het tijdstip dat de onderhavige overeenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
b. Sobelair te veroordelen om binnen vierentwintig uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan IMC via telefonische overboeking op haar bankrekening te betalen de overeengekomen maandelijkse vergoeding van minimaal € 95.000,00 voor de maand oktober 2003, voorzover deze betaling nog niet zou hebben plaatsgevonden, met bevel op vervolgens op iedere 25ste van de volgende maand stipt maandelijks het overeengekomen bedrag van € 95.000,00 aan IMC te betalen tot aan het einde van de maand waarin de onderhavige overeenkomst rechtsgeldig teneinde zal zijn gekomen;
c. alles op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat Sobelair in gebreke blijft het in dezen te wijzen vonnis na te komen;
d. Sobelair te veroordelen in de kosten van dit geding.
Sobelair heeft verweer gevoerd.
Na verder debat is vonnis gevraagd bij brief van 18 november 2003.
De inhoud van de overgelegde processtukken, waaronder pleitnota's en producties zijdens beide partijen, geldt als hier ingelast.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben op 17 juni 2002 een overeenkomst "Change Management Audit & Development Contract" gesloten, waarbij IMC voor Sobelair een aantal werkzaam-heden zou verrichten met betrekking tot het financiële, commerciële en operationele management van het luchtvaartbedrijf van Sobelair. De overeenkomst is gesloten door de heer (naam), managing director van IMC, namens IMC en de heren (naam), president van Sobelair, en (naam), chief executive officer van Sobelair, namens Sobelair.
2.2. Als vergoeding voor die werkzaamheden is tussen partijen overeengekomen een door Sobelair aan IMC te betalen gefixeerd basis-bedrag van niet lager dan € 95.000,00 per maand, zulks niet later dan op de 25ste van iedere maand.
Tot en met september 2003 is voornoemde maandelijkse vergoeding aan IMC betaald.
2.3. De heer (naam) was tot 1 april 2003 hoofdaandeelhouder en medebestuurder van IMC en sinds 1 april 2003 is hij commissaris van IMC.
Tevens maakte hij tot voor kort deel uit van de Raad van Bestuur van Sobelair en was hij gedelegeerd bestuurder daarvan.
2.4. Sedert medio oktober 2003 worden IMC en haar medewerkers niet langer toegelaten tot de gebouwen van Sobelair.
2.5. Bij brief d.d. 21 oktober 2003 heeft de Raad van Bestuur van Sobelair medegedeeld dat op 28 mei 2003 is besloten de overeenkomst met IMC te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden tegen 30 september 2003.
2.6. Formeel heeft opzegging van de overeenkomst tussen partijen door Sobelair voor medio oktober 2003 niet plaatsgevonden.
3. Het geschil
3.1. IMC stelt dat de Nederlandse rechter op basis van de met Sobelair gesloten overeenkomst bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
In de overeenkomst is in artikel 5 opgenomen dat deze pas per 1 april 2007 opzegbaar is met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Sobelair mag deze overeenkomst dus niet tussentijds eenzijdig opzeggen. Als al wordt overgegaan tot beëindiging van de overeenkomst, dan dient een redelijke opzegtermijn van zes maanden na 17 oktober 2003 in acht te worden genomen.
3.2 Sobelair beroept zich op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter. Op basis van zowel Nederlands als Belgisch recht is de overeenkomst nietig. (naam) was niet alléén bevoegd een dergelijke overeenkomst aan te gaan en (naam) was vanwege zijn tegenstrijdige belangen, waarvan Sobelair niet op de hoogte was, niet bevoegd de overeenkomst namens Sobelair mede te ondertekenen. Bovendien heeft Sobelair gecontracteerd met een B.V. in oprichting, zonder dat zij dit zelf wist. Nu de overeenkomst nietig is, is de in die overeenkomst opgenomen rechtskeuze voor Nederlands recht eveneens nietig. Volgens de wet is dan de Belgische rechter bevoegd.
Ten aanzien van de opzegging van de overeenkomst stelt Sobelair dat (naam) in opdracht van haar Raad van Bestuur wijzigingen in de overeenkomst met IMC moest aanbrengen en dat hij ook de overeenkomst met IMC moest opzeggen. In die tijd was (naam) tevens bestuurder van IMC, zodat IMC geacht kan worden hiervan op de hoogte te zijn geweest. Bovendien is Sobelair zo kleinschalig dat IMC ook anderszins op de hoogte moet zijn geweest van de besluitvorming van de Raad van Bestuur.
3.3 IMC betwist dat de overeenkomst nietig is, alleen al omdat (naam) wist van de dubbelrol van (naam). Bovendien staat niet zonder meer vast dat (naam) een tegenstrijdig belang had ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen IMC en Sobelair. Zij stelt dan ook dat uitgegaan moet worden van de rechtsgeldigheid van de overeenkomst.
(naam) was op 28 mei 2003 geen bestuurder meer van IMC, zodat het feit dat hij het besluit tot beëindiging van de overeenkomst met IMC meeondertekende, er niet toe kan leiden dat IMC hiermee heeft ingestemd of dat er van uit kan worden gegaan dat IMC van de beëindiging op de hoogte was. (naam) heeft toen slechts getekend als lid van de Raad van Bestuur van Sobelair. IMC betwist dat (naam) de besluiten van de Raad van Bestuur aan haar heeft doorgegeven. Interne besluitvorming van de Raad van Bestuur kan niet aan IMC worden tegengeworpen. Bovendien was de besluitvorming van de Raad van Bestuur onduidelijk, zodat het nooit tot tenuitvoerlegging van besluiten is gekomen. IMC was ook niet anderszins op de hoogte van het voornemen van de Raad van Bestuur om de overeenkomst met IMC te beëindigen.
4. De beoordeling
4.1. Voorshands dient te worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid van de tussen partijen op 17 juni 2002 gesloten overeenkomst. Het betreft een overeenkomst tussen twee vennootschappen en de betrokkenheid van één persoon bij die twee vennootschappen leidt niet zonder meer tot nietigheid van die overeenkomst. Dit is temeer zo omdat aannemelijk is dat beide vennootschappen van de dubbelrol van (naam) op de hoogte waren. Bovendien is ook door beide partijen gedurende geruime tijd uitvoering aan de overeenkomst gegeven.
In de overeenkomst wordt als bevoegde rechtbank die van Middelburg aangewezen, zodat het beroep op de onbevoegdheid wordt verworpen.
4.2. Niet gebleken is dat de overeenkomst door Sobelair eerder is opgezegd dan 17 oktober 2003, zijnde de datum waarop Sobelair IMC de toegang tot haar gebouwen weigerde. Indien (naam) - zoals Sobelair stelt - op de hoogte is geweest van het voornemen of het besluit van Sobelair de overeenkomst met IMC te beëindigen, wil dat nog niet zeggen dat IMC zich thans niet meer zou kunnen beroepen op die overeenkomst. Het was immers een overeenkomst tussen twee vennootschappen en daar past zo'n informele beëindiging als Sobelair voorstelt niet.
4.3 Ter terechtzitting is gebleken dat partijen niet meer met elkaar kunnen en willen samenwerken en dat er een einde aan hun samenwerking dient te komen. Over het moment waarop een einde aan hun samenwerking dient te komen, verschillen zij echter van mening. Afhankelijk van de redelijke opzegtermijn is - een deel van - de vordering tot doorbetaling van de maandelijkse vergoeding toewijsbaar.
Bij het vaststellen van een redelijke termijn kan worden uitgaan van 17 oktober 2003, zijnde de datum waarop de overeenkomst tussen partijen formeel is opgezegd. De contractuele opzegtermijn aan het einde van de overeenkomst bedroeg zes maanden.
Onbetwist is gesteld dat Sobelair betalingsproblemen heeft. IMC van haar kant wil de mogelijkheid krijgen de contracten met haar medewerkers correct te beëindigen. Gelet op de wederzijdse belangen kan er voorshands van worden uitgegaan dat drie maanden na oktober 2003 een redelijke opzegtermijn is. Dit betekent dat Sobelair aan IMC nog over de maanden oktober, november en december 2003, alsmede over de maand januari 2004 de maandelijkse vergoeding van € 95.000,00 dient te voldoen.
4.4 In het licht van het bovenstaande zal de vordering sub a worden afgewezen en zal de vordering sub b worden toegewezen op onderstaande wijze.
De gevorderde dwangsommen zullen worden afgewezen, aangezien het op grond van de wet niet mogelijk is om bij een veroordeling tot betaling van een geldbedrag tevens te bepalen dat dit dient te gebeuren op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Sobelair zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- veroordeelt Sobelair om binnen zesennegentig uur na betekening van dit vonnis aan IMC te betalen de overeengekomen maandelijkse vergoeding van € 95.000,00 voor de maand oktober 2003 en € 95.000,00 voor de maand november 2003;
- veroordeelt Sobelair tot betaling aan IMC van de maandelijkse vergoeding van
€ 95.000,00 voor de maand december 2003 op uiterlijk 22 december 2003 en
€ 95.000,00 voor de maand januari 2004 op uiterlijk 24 januari 2004;
- veroordeelt Sobelair in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van IMC begroot op € 68,20 en € 200,94 wegens kosten dagvaarding, € 1.805,00 wegens griffierechten en € 908,00 wegens procureurssa-laris;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzit-ting van 28 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.