ECLI:NL:RBMID:2003:AN8693

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
519/2002
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over expeditie- of vervoersovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, stond de bevoegdheid van de rechtbank ter discussie in het kader van een geschil tussen verschillende rechtspersonen over de aard van een overeenkomst. De eiseressen, bestaande uit Generali France Assurances TRP S.A., Groupama Gan S.A., Royal Sun Alliance S.A., Allianz Marine et Aviation S.A., CNA Maritime S.A., AXA Corporate Solutions Assurance S.A. en Pechiney Trading France S.A., stelden dat de overeenkomst met de gedaagden, Verbrugge Internationale Wegtransporten B.V. en Handelsveem B.V., een vervoersovereenkomst betrof. De rechtbank moest beoordelen of de overeenkomst inderdaad als zodanig moest worden gekwalificeerd of dat het ging om een expeditieovereenkomst, zoals de gedaagden betoogden.

De rechtbank overwoog dat de terminologie die in de opdrachten en facturen werd gebruikt, cruciaal was voor de kwalificatie van de overeenkomst. Handelsveem stelde dat zij altijd als expediteur had opgetreden, maar de rechtbank concludeerde dat de feitelijke rechtsverhouding tussen partijen erop wees dat Handelsveem in dit geval als vervoerder had opgetreden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van de transportopdracht en de facturen, die wezen op een vervoersopdracht in plaats van expeditiewerkzaamheden.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de overeenkomst als een vervoerovereenkomst moest worden aangemerkt, waardoor de Fenex-voorwaarden niet van toepassing waren. De rechtbank verklaarde zich bevoegd om van het geschil kennis te nemen en veroordeelde Handelsveem in de kosten van het incident. De zaak werd vervolgens verwezen voor voortprocederen naar de rolzitting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 24 september 2003 in de zaak van:
rolnr: 519/02
1. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats Generali France Assurances TRP S.A. (45%)
2. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats Groupama Gan S.A. (10,27%)
3. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats Royal Sun Alliance S.A. (2,33%)
4. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats Allianz Marine et Aviation S.A. (20%)
5. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats CNA Maritime S.A. (10%)
6. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats AXA Corporate Solutions Assurance S.A. (12,4%)
7. de rechtspersoon naar het recht van haar vestigingsplaats Pechiney Trading France S.A. ,
allen gevestigd te Parijs, Frankrijk,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
procureur: mr. J.C. Bode-'t Hart,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Verbrugge Internationale Wegtransporten B.V.,
gevestigd te Terneuzen,
gedaagde in de hoofdzaak,
procureur: mr. C.J. IJdema,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsveem B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur: mr. N.H. van Everdingen.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis d.d. 23 april 2003, waarbij zij Handelsveem in de gelegenheid heeft gesteld zich bij akte uit te laten over hetgeen in rechtsoverweging 3.7. van dat vonnis is weergegeven en Pechiney c.s. in de gelegenheid is gesteld daarop bij akte te reageren.
Hierna zijn de volgende processtukken gewisseld:
- Akte na tussenvonnis zijdens Handelsveem;
- Akte na tussenvonnis in het incident zijdens Pechiney c.s.
2. De verdere beoordeling van het incident
2.1. Handelsveem is bij voormeld tussenvonnis in de gelegenheid gesteld te reageren op de door Pechiney c.s. overgelegde stukken ter onderbouwing van hun verweer dat Handelsveem in het onderhavige geval niet als expediteur maar als vervoerder heeft te gelden.
2.2. Handelsveem stelt hieromtrent dat het feit dat de door Pechiney in haar opdracht (brief d.d. 3 juli 2001) gekozen terminologie lijkt te duiden op vervoer, niet afdoet aan het feit dat Handelsveem gewoon expeditiewerkzaamheden heeft verricht voor Pechiney. Voorts stelt Handelsveem, onder verwijzing naar een aantal door haar overgelegde opdrachten en facturen uit de jaren 2000 tot en met 2003, dat de onderhavige opdracht en factuur identiek zijn aan overige opdrachten en facturen van Pechiney aan haar, waarbij zij ook als 'transporteur' werd aangeduid terwijl zij feitelijk steeds optrad als expediteur.
De onderhavige overeenkomst vormt dan ook geen uitzondering op de gebruikelijke gang van zaken.
2.3. Pechiney c.s. stellen dat slechts sprake is van een expeditieovereenkomst indien dat uitdrukkelijk tussen partijen is bedongen. In casu is daarvan geen sprake, nu zowel de opdracht als de factuur qua terminologie wijst op een vervoerovereenkomst. Uit de door Handelsveem overgelegde stukken blijkt dat het per opdracht verschilde in welke hoedanigheid Handelsveem opereerde: de ene keer wel als expediteur, de andere keer niet. Wanneer het de bedoeling van partijen was dat Handelsveem als expediteur zou optreden werd dit uitdrukkelijk vermeld. Betwist wordt dat Handelsveem voor dit vervoer slechts expeditiewerkzaamheden heeft verricht.
2.4. De rechtbank overweegt dat aan de hand van de door Pechiney c.s. overgelegde stukken kan worden geconcludeerd dat de feitelijke rechtsverhouding tussen partijen in het onderhavige geval inhield dat Handelsveem als vervoerder optrad. De transportopdracht vermeldt immers Steinweg (de naam waaronder Handelsveem ook handelt) als "transporteur" (vervoerder) en spreekt van "livrer ces lots chez PNL/Vlissingen", hetgeen wijst op het afleveren c.q. vervoeren van goederen. Voorts blijkt uit de op de betreffende opdracht betrekking hebbende factuur dat één bedrag als "frais de transport" in rekening is gebracht, hetgeen eveneens wijst op een vervoersopdracht, nu geen expeditieloon en daarnaast verschotten waaronder vracht in rekening zijn gebracht. Nu de stelling van Handelsveem dat zij altijd slechts expeditiewerkzaamheden voor Pechiney c.s. heeft verricht en dat daarbij altijd dezelfde terminologie werd gebruikt in opdrachten en facturen niet wordt onderbouwd door de stukken die zij heeft overgelegd dan wel anderszins en zulks bovendien door Pechiney c.s. gemotiveerd wordt betwist, gaat de rechtbank daaraan voorbij. De door Handelsveem overgelegde opdrachten bevestigen immers het standpunt van Pechiney c.s. dat Handelsveem de ene keer als vervoerder is opgetreden en de andere keer als expediteur ("transitaire") en als vervoerder ("transporteur") tegelijk, zodat blijkbaar per opdracht werd bepaald in welke hoedanigheid Handelsveem zou optreden. Zulks impliceert dat in het onderhavige geval blijkbaar door partijen is beoogd dat Handelsveem slechts als vervoerder zou optreden; ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, indien en voor zover er in casu nog sprake zou zijn van gerede twijfel te dezer zake, krachtens vaste rechtspraak dan dient te worden uitgegaan van een vervoerovereenkomst en niet van expeditie.
Dit alles brengt met zich mee dat de tussen partijen gesloten overeenkomst als vervoerovereenkomst en Handelsveem als vervoerder dient te worden aangemerkt, zodat de Fenex-voorwaarden niet van toepassing zijn.
2.5. Gelet op het vorenstaande is deze rechtbank bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige geschil. De door Handelsveem opgeworpen exceptie is derhalve ongegrond en zij zal derhalve als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het incident.
2.6. De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van Handelsveem betreffende doorbreking van het appelverbod, nu dit verzoek niet nader gemotiveerd is en zij geen reden ziet af te wijken van het wettelijk uitgangspunt dat hoger beroep van deze uitspraak eerst open staat gelijk met hoger beroep tegen het eindvonnis.
3. De beslissing
De rechtbank:
in het incident:
verklaart zich bevoegd om van de hoofdzaak kennis te nemen;
veroordeelt Handelsveem in de kosten van deze procedure aan de zijde van Pechiney c.s. tot aan deze uitspraak begroot op € 1.156,50 aan procureurssalaris;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak voor voortprocederen naar de rolzitting van woensdag 22 oktober 2003 voor het nemen van een conclusie van antwoord door Handelsveem.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. de Jager en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 september 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.