ECLI:NL:RBMID:2003:AH9234

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
194/99
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van shockschade bij onduidelijkheid over onderscheid tussen shock- en affectieschade

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, ging het om de vaststelling van shockschade voor twee eisers die betrokken waren bij een ongeval waarbij hun vader om het leven kwam. De rechtbank had eerder een deskundige ingeschakeld om de psychische schade van de eisers te beoordelen. De deskundige concludeerde dat beide eisers leed onder een acute stressstoornis, die bij de eerste eiser was geëvolueerd naar een posttraumatische stressstoornis, terwijl de tweede eiser een aanpassingsstoornis had ontwikkeld. De deskundige kon echter geen duidelijk onderscheid maken tussen de klachten die als shockschade en die als affectieschade moesten worden gekwalificeerd, wat leidde tot juridische complicaties.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van psychisch letsel als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het ongeval, wat juridisch kon worden gekwalificeerd als shockschade. De rechtbank nam de conclusies van de deskundige over en stelde vast dat de eisers recht hadden op schadevergoeding. Aangezien de deskundige niet kon aangeven welk deel van de schade als shockschade moest worden aangemerkt, besloot de rechtbank om het deel van de schade dat als shockschade voor vergoeding in aanmerking kwam, ex aequo et bono vast te stellen op 50% van het totaal gevorderde bedrag. Dit resulteerde in een schadevergoeding van € 11.344,51 per eiser.

De rechtbank veroordeelde de gedaagden, de naamloze vennootschap Interpolis Schade N.V., in de proceskosten en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak werd gedaan op 25 juni 2003, na een zorgvuldige afweging van de ingediende processtukken en het deskundigenrapport.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 25 juni 2003 in de zaak van:
rolnr: 194/99
[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
en
[eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur: mr. I.P. de Groot,
tegen:
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
en
de naamloze vennootschap Interpolis Schade N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
gedaagden,
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat: mr. M.A.L. Verhoeven.
1. Het verdere verloop van de procedure
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis d.d. 4 juli 2001. De in dat vonnis benoemde deskundige heeft een tweetal rapporten uitgebracht die op 7 januari 2002 bij de rechtbank zijn binnengekomen.
Hierna zijn de volgende processtukken gewisseld:
- conclusie na deskundigenbericht zijdens eisers;
- antwoordconclusie na deskundigenbericht zijdens gedaagden.
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. Ter beantwoording van de vragen zoals door de rechtbank gesteld bij tussenvonnis van 4 juli 2001, stelt de deskundige -kort samengevat- het volgende.
Bij eisers is direct en de eerste weken na het ongeval sprake geweest van een acute stressstoornis, welke zich nadien bij [eiser 1] heeft omgezet in een posttraumatische stressstoornis en welke bij [eiser 2] is gevolgd door een periode waarin traumagerelateerde klachten een aanpassingsstoornis veroorzaakten. De klachten van eisers zijn aan te merken als psychisch letsel, gekwalificeerd/gediagnostiseerd volgens de DSM-IV. Hierbij kan niet worden aangegeven welke klachten als shockschade en welke klachten als affectieschade zijn aan te merken. Voorts kan niet worden vastgesteld in welke verhouding het psychisch letsel is ontstaan als gevolg van het waarnemen van het ongeval (shockschade) en als gevolg van het overlijden (affectieschade), nu zulks gelet op de huidige stand van de psychiatrische wetenschap onmogelijk is. Bij beide eisers is, onder voorbehoud van de afloop van de onderhavige procedure, inmiddels sprake van een eindtoestand (bij [eiser 1] sedert 2002 en bij [eiser 2] sedert 1999).
2.2. Eisers kunnen zich met het rapport en de conclusies van de deskundige verenigen. Zij zijn van mening dat op grond daarvan vast staat dat er sprake is van shockschade.
2.3. Gedaagden zijn van mening dat eisers niet zijn geslaagd in het door hen te leveren bewijs, met name nu -zoals ook uit het rapport blijkt- de psychiatrie een onderscheid tussen affectie- en shockschade niet kent en een dergelijk onderscheid ook niet kan maken. Psychisch letsel zoals geconstateerd door de deskundige levert geen en kan volgens gedaagden geen geestelijk letsel opleveren in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Er is volgens hen sprake van affectieschade.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundige voldoende duidelijk zijn en (voor zover mogelijk) antwoord geven op de door de rechtbank gestelde vragen. Zij neemt ze over en maakt ze tot de hare.
Zoals zij reeds in haar voornoemd tussenvonnis heeft overwogen is er sprake van shockschade als er bij betrokkenen sprake is van psychisch letsel (psychische klachten en beperkingen) ontstaan als gevolg van de confrontatie met de directe gevolgen van het betreffende ongeval. De rechtbank merkt hierbij op dat het begrip shockschade een juridisch begrip is. Zoals uit het deskundigenrapport en de inhoud van de door de deskundige aan de rechtbank gerichte brief d.d. 31 augustus 2001 blijkt, kent de psychiatrie een dergelijk begrip niet en kan de deskundige dan ook niet vaststellen in welke verhouding psychisch letsel is ontstaan als gevolg van shockschade en als gevolg van affectieschade.
Nu de deskundige echter wel ten aanzien van eisers heeft vastgesteld dat de klachten en beperkingen die bij hen na het ongeval zijn ontstaan zijn aan te merken als psychisch letsel, en hij in zijn rapport onder het kopje "Classificatie volgens DSM-IV" onder "As IV" bij beide eisers aangeeft dat er sprake is van specifieke psychosociale stress als gevolg van rechtstreekse betrokkenheid bij het overlijden van vader na een verkeersongeval, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat er bij eisers sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met de directe gevolgen van het ongeval, hetgeen juridisch kan worden gekwalificeerd als shockschade.
Gelet op de inhoud van het deskundigenrapport staat tevens vast dat dit geestelijk letsel mede is veroorzaakt door het verdriet van eisers om het overlijden van hun vader, wellicht in combinatie met het op dat moment nog recente verlies van hun moeder. Zoals reeds in voornoemd tussenvonnis is overwogen bestaat voor vergoeding van deze zogenaamde affectieschade naar de huidige stand van het recht geen aanspraak op schadevergoeding.
Nu de deskundige heeft aangegeven niet te kunnen beoordelen welk deel van de totale schade als shockschade dient te worden aangemerkt en hiertoe ook overigens toereikende aanknopingspunten ontbreken, zal de rechtbank het deel van de schade dat als shockschade voor vergoeding in aanmerking komt, ex aequo et bono vaststellen op 50% van het geheel. Dit komt, gelet op het door eisers gevorderde bedrag van f.50.000,-- per persoon, neer op een bedrag van f.25.000,--, ofwel € 11.344,51 voor ieder van eisers.
2.5. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Ten aanzien van de daaronder vallende kosten van het deskundigenbericht betekent dit dat het door gedaagden voorgeschoten deel daarvan voor hun rekening blijft en zij het door eisers ter zake voorgeschoten deel dienen te voldoen.
3. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt gedaagden -des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd- om aan ieder van eisers te betalen van een bedrag van € 11.344,51, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 1998;
veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding aan de zijde van eisers tot aan deze uitspraak begroot op € 5.775,-- aan procureurssalaris, € 431,09 aan griffierecht en € 870,98 aan overige verschotten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 juni 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.