ECLI:NL:RBMID:2003:AF5046

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 02/173
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Nationale Hypotheek Garantie en de toepassing van de Normen 2001

In deze zaak heeft eiseres, A, een bezwaarschrift ingediend tegen de afwijzing van haar verzoek om een Nationale Hypotheek Garantie voor een hypothecaire lening van f 250.000,-. De afwijzing was gebaseerd op de Normen 2001, die bepalen dat bij de beoordeling van aanvragen rekening moet worden gehouden met het toetsinkomen, dat onder andere de sociale uitkering van de aanvrager omvat. Eiseres ontving een sociale uitkering die niet blijvend van aard was, en verweerder stelde dat deze uitkering slechts tot het jaar 2004 in aanmerking kon worden genomen bij de berekening van de toegestane financieringslast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat er vanaf 2004 geen zekerheid bestaat over de hoogte van de uitkering van eiseres, en dat daarom de financieringslast te laag was om in aanmerking te komen voor de hypotheekgarantie. Eiseres betwistte deze benadering en voerde aan dat haar inkomen hoog genoeg was om voor de hypotheekgarantie in aanmerking te komen, ook na een eventuele herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank oordeelde dat de Normen niet onredelijk zijn, maar dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de hardheidsclausule die in de Normen is opgenomen. Deze clausule biedt de mogelijkheid om in bijzondere gevallen van de Normen af te wijken als de gevolgen onevenredig zijn. De rechtbank concludeerde dat verweerder in strijd met zijn eigen beleid had gehandeld door deze clausule niet toe te passen en dat het besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 02/173
Uitspraak inzake:
A, wonende te B, eiseres,
tegen
het bestuur van de Stichting Waarborgfonds Eigen Woning, verweerder.
1. Procesverloop.
Eiseres heeft bij brief van 1 maart 2001 een bezwaarschrift ingediend tegen de afwijzing van haar verzoek om in aanmerking te komen voor een Nationale Hypotheek Garantie voor een door haar af te sluiten hypothecaire geldlening voor een woning ad f 250.000,-.
Bij besluit van 12 maart 2002 heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 13 november 2002 behandeld ter zitting. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door C, wonende te D. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door K.J.R. Schiffer, algemeen directeur, en P. Boudeling, juridisch medewerker. Zij werden bijgestaan door verweerders gemachtigde mr. S.J. Cammelbeeck, advocaat te Rotterdam.
2. Overwegingen.
Eiseres heeft schriftelijk bezwaar gemaakt op 1 maart 2001. Verweerder heeft bij brief van 6 maart 2001 eiseres bericht dat haar bezwaarschrift in behandeling werd genomen. Uit het dossier heeft de rechtbank afgeleid dat partijen gaandeweg de bezwaarschriftprocedure op de hoogte waren van de inhoud van het primaire besluit, waartegen het bezwaar werd ingesteld. Dit primaire besluit heeft de rechtbank echter niet in het dossier aangetroffen.
Namens verweerder is meegedeeld dat de brief van de Postbank van 20 juli 2001 waarbij die afwijzing werd toegelicht, gedingstuk 7, als het primaire besluit (in mandaat) dient te worden aangemerkt. Zulks is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk reeds om het enkele feit dat deze brief bijna vier maanden is verzonden na de indiening van het bezwaarschrift op dat besluit. Bovendien is de brief van 20 juli 2001 niet gericht op enig rechtsgevolg en geeft die brief slechts een (summiere) toelichting op een eerder genomen beslissing. Ingevolge artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing, gericht op rechtsgevolg. De telefonische mededeling van vóór 1 maart 2001 en de brief van 20 juli 2001 voldoen niet aan deze eisen.
De rechtbank heeft tot haar verbazing moeten constateren dat de algemeen directeur van verweerder, de juridisch adviseur en de advocaat van verweerder ter zitting niet in staat bleken het primair besluit waarop het bezwaarschrift van eiseres volgde te identificeren. Het bevreemdt de rechtbank ook zeer dat na het indienen van het bezwaarschrift eiseres zelf (op verzoek van verweerder) moest zorgdragen voor een procesdossier. Naar het oordeel van de rechtbank ligt zulks op de weg van verweerder en vormt deze gang van zaken een mogelijke verklaring voor het feit dat verweerder een onvolledig dossier aan de rechtbank heeft doen toekomen. Voorts voldoen de telefonische mededeling van vóór 1 maart 2001 en de brief van 20 juli 2001 niet aan de eisen die de Awb stelt aan de bekendmaking van een besluit, onder meer het vermelden van rechtsmiddelen. De rechtbank kan zich zeer wel voorstellen dat verweerder, zijnde een bestuursorgaan in de zin van de Awb, zich (nogmaals) oriënteert op de bestuursrechtelijke procedures en de inhoudelijke waarborgen, zoals deze voor burgers in de Abw zijn neergelegd.
Het primair besluit is door verweerder niet aan de rechtbank overgelegd. Bij de processtukken bevindt zich een uitdraaienreeks ‘Postbank ingevoerde gegevens nationale hypotheek garantie 19-07-2001’ (processtuk 8). In die uitdraaien staan de variabelen vermeld die een rol bij de toets van de aanvrage van eiseres hebben gespeeld en waar als uitkomst van die toetsing “afgewezen” wordt vermeld. Deze uitdraaien zijn aan eiseres op 20 juli 2001 toegezonden en dienden als toelichting op de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank neemt aan dat vóór 1 maart 2001 zijdens de Postbank uitdraaien zijn gemaakt met een gelijke inhoud. In aanmerking nemend dat partijen over de inhoud van het primaire besluit als zodanig niet van mening verschillen, neemt de rechtbank aan dat er een schriftelijk primair besluit vóór 1 maart 2001 is geweest met de inhoud als de voormelde uitdraaien van 19 juli 2001.
De rechtbank zal voorbij gaan aan het feit dat verweerder niet heeft voldaan aan de eisen van bekendmaking van het besluit, nu niet gebleken is dat eiseres daardoor in haar belangen is geschaad.
De rechtbank zal thans ingaan op de inhoud van het bestreden besluit.
Het verstrekken van een Nationale Hypotheek Garantie (hierna: hypotheekgarantie) is mogelijk voor onder meer een lening ten behoeve van het verkrijgen in eigendom van een woning.
Beoordeling van verzoeken om voor een hypotheekgarantie in aanmerking te komen, vindt voor wat betreft geldleningen waarvoor in het jaar 2001 offerte is uitgebracht plaats aan de hand van verweerders Normen 2001 (hierna: de Normen).
Blijkens (onderdeel 6.1 van) de Normen gaat het daarbij met name om de toetsing van de jaar-lijks terugkerende lasten, verbonden aan de financiering van het in eigendom verkrijgen van de woning, aan het toegestane financieringslastpercentage zoals vastgesteld op basis van het zogenoemde toetsinkomen. Dit toetsinkomen is de som van diverse inkomensvormen, waar-onder de sociale uitkering. Indien de aanvrager een sociale uitkering geniet die niet blijvend van aard is, wordt (ingevolge onderdeel 5.17) ter bepaling van de toegestane financieringslast vanaf het moment dat er geen zekerheid bestaat over de hoogte van de uitkering uitgegaan van het sociaal minimum waarop voor het desbetreffende huishouden recht bestaat.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag de overweging dat eiseres een sociale uitkering geniet die niet blijvend van aard is en dat daarom overeenkomstig onderdeel 5.17 van de Normen die uitkering slechts tot aan het jaar van de herbeoordeling, 2004, dient te worden betrokken bij de berekening van de financieringslast welke is toegestaan om voor de lening waarvoor hypotheekgarantie is aangevraagd in aanmerking te komen.
Verweerder heeft aldus berekend dat die financieringslast te laag is voor de door eiseres aangevraagde lening van f 250.000,- .
Eiseres vindt het onjuist dat verweerder op die wijze haar inkomenspositie heeft benaderd. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat haar inkomen hoog genoeg is om voor een hypotheek-garantie in aanmerking te komen, ook wanneer ze na herbeoordeling weer arbeidsgeschikt zou worden verklaard. Dan kan ze immers meteen weer werk vinden, zodat na het eventueel wegvallen van de uitkering haar inkomen op hetzelfde niveau kan blijven. Volgens eiseres kan zij bovendien evenveel zekerheid bieden als iemand die niet arbeidsongeschikt is, omdat, kort gezegd, de inkomenspositie van zo iemand over een aantal jaren evenmin voorspelbaar is. Omdat zij vrijwel geen eigen geld bezit, is eiseres van mening dat zij bij uitstek behoort tot de doelgroep waarvoor een hypotheekgarantie is bedoeld.
De rechtbank overweegt het volgende.
Mede bezien tegen de achtergrond van het risico dat verweerder loopt bij het verstrekken van hypotheekgaranties voor een door een particulier af te sluiten lening, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de Normen zoals hierboven weergegeven, onredelijk zijn.
Niet in geschil is dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering die eiseres ontvangt, niet blijvend van aard is en dat er in 2004 een herbeoordeling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid plaatsvindt. Gezien de Normen heeft verweerder zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat er vanaf dat jaar geen zekerheid bestaat over de hoogte van de uitkering. Ingevolge genoemd onderdeel 5.17 van de Normen dient dit voor de bepaling van de financieringslast met zich mee te brengen dat er vanaf dat moment wordt uitgegaan van het sociaal minimum.
Nu verweerder bij de berekening van het toetsinkomen met die uitkering slechts tot 2004 heeft rekening gehouden, met als uitkomst een zodanige toegestane financieringslast dat op grond daarvan eiseres niet voor een lening van f 250.000,- met hypotheekgarantie in aanmerking komt, kan in zoverre niet worden gezegd dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de Normen.
In de Normen is onder 1.1 evenwel een hardheidsclausule opgenomen. Volgens deze clausule kan in bijzondere gevallen van de Normen worden afgeweken, indien de gevolgen van handhaving ervan jegens een aanvrager onevenredige gevolgen zou hebben in verhouding tot het met de bepaling te dienen doel.
Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken dat een dergelijke belangenafweging door verweerder is toegepast. Ter zitting heeft verweerders algemeen directeur daarover opgemerkt dat in het geval de Normen overduidelijk zijn, toepassing van de hardheidsclausule niet plaatsvindt. De rechtbank kan zich in de uitleg en toepassing door verweerder van de hardheidsclausule niet vinden. Deze clausule is juist bedoeld voor die gevallen waarin de toepassing van op zich overduidelijke Normen onevenredige gevolgen heeft voor een aanvrager in verhouding tot de met die Normen te dienen doel.
Eiseres heeft - reeds in haar bezwaarschrift - gemotiveerd gesteld dat zij door verweerders afwijzende beslissing 0,4% extra rente moet betalen voor de gesloten lening, hetgeen zij als een onevenredig zware last ervaart. Verder is er sprake van een relatief gering verschil tussen het toetsinkomen en de voor de borgstelling vereiste inkomenshoogte en volgt de hypotheek waarop de aanvraag betrekking heeft een wél met garantie verstrekte hypotheek van een lager bedrag op. Hetgeen eiseres voorts heeft verklaard over de mate van zekerheid en hoogte van haar inkomen in de verschillende scenario’s, haar uitkering betreffende, komt de rechtbank niet over als uit de lucht gegrepen. Eiseres heeft overigens via haar werkgever een verzekering afgesloten die ervoor zorgt dat haar inkomen vooralsnog wordt aangevuld tot 100%.
Aan deze feiten en omstandigheden heeft verweerder in de heroverwegingsfase geen aandacht besteed. Door de nadelige effecten van de strikte toepassing van de Normen niet bij zijn besluitvorming te betrekken, heeft verweerder in strijd met zijn eigen beleid bovengenoemde hardheidsbepaling buiten beschouwing gelaten en aldus aan zijn besluit een onvoldoende draagkrachtige motivering ten grondslag gelegd. Voorts heeft verweerder het besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en aldus in strijd gehandeld met artikel 3:2 van de Awb.
Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en dient het besluit te worden vernietigd.
3. Uitspraak.
De Rechtbank Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
bepaalt dat de Stichting Waarborgfonds eigen Woningen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,- (honderdnegen euro) vergoedt.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2003
door mr. J.P.M. Hopmans, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol -Enklaar, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.