ECLI:NL:RBMID:2002:AF5049

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 02/565 VV
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Damsteegt
  • H.D. Sebel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake beëindiging arbeidsovereenkomst van ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg op 15 november 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door verzoekster, een ambtenaar, tegen haar werkgever, de stichting [werkgever]. Verzoekster was per 1 oktober 2002 benoemd voor onbepaalde tijd in de functie van medewerkster secretariaat. Echter, op 3 oktober 2002 heeft de werkgever haar meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 november 2002 zou worden beëindigd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat haar salaris na 1 november 2002 doorbetaald zou worden totdat er een definitieve beslissing op haar bezwaar was genomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het besluit van 3 oktober 2002 is ingetrokken door een nieuw besluit op 22 oktober 2002, maar dat de werkgever alsnog geen dienstverband met verzoekster wil aangaan. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, met name artikel 8:81, dat de mogelijkheid biedt om een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de aanstelling van verzoekster op 1 oktober 2002 effectief was en dat deze alleen kon worden beëindigd door middel van een ontslag, wat in de huidige besluiten niet aan de orde was.

Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten dat de bestreden besluiten van de werkgever niet in stand zullen blijven en heeft hij deze besluiten geschorst. Tevens is de werkgever veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 644,-. De uitspraak bevestigt dat verzoekster nog steeds ambtenaar is bij de stichting [werkgever] en dat zij recht heeft op doorbetaling van haar salaris tot er een definitieve beslissing is genomen op haar bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
VOORZIENINGENRECHTER BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 02/565 VV
Uitspraak, op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) inzake:
[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. A.H.J. Neels, advocaat te Vlissingen,
tegen
het bestuur van de stichting [werkgever], verweerder.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 8 augustus 2002 heeft verweerder verzoekster met ingang van 1 oktober 2002 benoemd voor onbepaalde tijd in de functie van medewerkster secretariaat [werkgever].
Bij besluit van 3 oktober 2002 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat de tussen verweerder en verzoekster van kracht zijnde arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 november 2002 zal worden beëindigd onder verrekening van alle rechten en plichten.
Verzoekster heeft hier tegen bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende de doorbetaling van haar salaris na 1 november 2002 totdat onherroepelijk op het bezwaar van verzoekster is beslist.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 22 oktober 2002 aan verzoekster meegedeeld dat het besluit van 8 augustus 2002 wordt ingetrokken.
Het verzoek is op 8 november 2002 behandeld ter zitting. Verzoekster is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde H.T. Kienhuis.
2. Overwegingen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover daarbij de toetsing door de voorzieningenrechter meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het besluit van 3 oktober 2002 is gewijzigd met het besluit van 22 oktober 2002. Op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht ligt het besluit van 22 oktober 2002 mede ter voorlopige beoordeling aan hem voor.
Voornoemde besluiten komen er op neer dat verweerder alsnog geen dienstverband met verzoekster wil aangaan.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanstelling voor onbepaalde tijd van verzoekster op 1 oktober 2002 is geëffectueerd. Verzoekster is immers op die datum aangevangen met haar werkzaamheden.
Het vorenstaande brengt met zich dat die aanstelling zijdens verweerder slechts ongedaan kan worden gemaakt middels ontslag. Van een dergelijk ontslag is bij de thans in geding zijnde besluiten geen sprake. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog dat het ambtenarenrecht een gesloten ontslagstelsel kent waaruit verweerder bij het eventuele beëindigen van verzoeksters aanstelling een (onderbouwde) keus zal moeten maken.
Gezien het vorenstaande bestaat de verwachting dat de bestreden besluiten bij heroverweging op het bezwaar niet in stand zullen blijven. Die besluiten dienen dan ook te worden geschorst.
Wellicht ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat deze schorsing met zich brengt dat verzoekster nog steeds ambtenaar is bij verweerders dienst.
Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
3. Uitspraak.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg,
schorst de besluiten van 3 oktober 2002 en 22 oktober 2002;
bepaalt dat de stichting [werkgever] aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 109,- (honderdnegen euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op € 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de stichting [werkgever] aan verzoekster.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2002
door mr. T. Damsteegt als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel als griffier.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op: