ECLI:NL:RBMID:2002:AE9255
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende steekpenningen en onjuiste belastingaangiften
In de strafzaak tegen de verdachte, vertegenwoordigd door mr. H.M. Dunsbergen, heeft de rechtbank Middelburg op 23 oktober 2002 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het aannemen van steekpenningen en het doen van onjuiste belastingaangiften. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De tenlastelegging omvatte onder andere het aannemen van geldbedragen in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1997, waarbij de verdachte als ambtenaar betrokken was bij de ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van de verdachte over zijn inkomsten uit verhuur niet voldoende waren om de inkeerbepaling succesvol in te roepen. De rechtbank concludeerde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, maar dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 363 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 (oud) en 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. De uitspraak werd gedaan na een onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2002, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf en een geldboete had geëist. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.