ECLI:NL:RBMID:2002:AE6392

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Kort geding nr. 277/2001
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de urn met as van overleden kind tussen vader en familie van overleden moeder

In deze zaak, die op 18 januari 2002 door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vader en de familie van de overleden moeder van zijn dochter, betreffende de urn met de as van de overleden minderjarige. De vader, eiser, heeft in een kort geding gevorderd dat de gedaagden, die de wettelijke erfgenamen van de moeder zijn, worden veroordeeld om de urn met de as van zijn dochter aan hem af te geven. De vader stelt dat hij als erfgenaam recht heeft op de as van zijn dochter, die samen met haar moeder omkwam in een verkeersongeval op 10 juli 2001. De urnen zijn na crematie ter beschikking gesteld aan een uitvaartonderneming, die zich op het standpunt stelt dat de urn met de as van de dochter alleen kan worden afgegeven aan de opdrachtgever van de crematie, in dit geval de moeder.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vader en de moeder van de overleden minderjarige in 1996 zijn gescheiden en dat de moeder het gezag over de dochter had. De vader heeft na de dood van zijn dochter conservatoir beslag gelegd op de urn. De rechter overweegt dat de wens van de overleden minderjarige, die vermoedelijk was om niet gescheiden te worden van haar moeder, moet worden gerespecteerd. Aangezien de urn van de moeder al is bijgezet in het familiegraf van haar familie, oordeelt de rechter dat de urn met de as van de dochter ook daar moet worden bijgezet. De vordering van de vader wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GESCHIL OVER DE URN MET AS VAN OVERLEDEN KIND TUSSEN VADER EN DE FAMILIE VAN DE EVENEENS OVERLEDEN MOEDER.
d.d. 18 januari 2002
De voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg overweegt en beslist als volgt inzake:
Kort geding nr.: 277/2001
[[eiser]]
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. C.H. Brinkman,
advocaat: mr. J.W. de Haij te Capelle aan de IJssel,
tegen:
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats]
procureur: mr. J. Boogaard,
advocaat: mr. M.F.A. van Pelt te Rotterdam.
1. Het verloop van het geding
Ter terechtzitting van 15 januari 2002 heeft eiser gevorderd gedaagden te veroordelen tot althans te gelasten om binnen drie dagen na het in dezen te wijzen vonnis, de asbus met daarin de as van na te noemen overleden minderjarige in het bezit te (doen) stellen van eiser, althans te gehengen en te gedogen dat de besloten vennootschap Stoppelenburg B.V. althans de commanditaire vennootschap T.J. Stoppelenburg C.V. bedoelde asurn binnen drie dagen na het te dezen te wijzen vonnis in het bezit stelt van eiser althans aan de door eiser ingeschakelde begrafenisonderneming en alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 4.537,80 (f. 10.000,--) per dag met een maximum van € 68.067,03 (f. 150.000,--) dat gedaagden in gebreke blijven aan de veroordeling te voldoen. Voorts heeft eiser gevorderd gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding.
Gedaagden hebben verweer gevoerd.
Na verder debat is vonnis gevraagd.
De inhoud van de overgelegde processtukken, waaronder pleitnota's en producties zijdens beide partijen, geldt als hier ingelast.
2. De feiten
2.1. Eiser, verder te noemen [eiser], is gehuwd geweest met [moeder overleden minderjarige].
Uit het huwelijk van [eiser] en [moeder overleden minderjarige] is op [geboortedatum en -plaats] geboren de minderjarige [n[naam minderjarige]rjarige].
2.2. Bij beschikking van de rechtbank te Dordrecht d.d. 10 januari 1996 is in het huwelijk van [eiser] en [moeder overleden minderjarige] de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft [moeder overleden minderjarige] belast met het gezag over voornoemde minderjarige.
2.3. Op 10 juli 2001 zijn [moeder overleden minderjarige] en voornoemde minderjarige [naam minderjarige] omgekomen in een verkeersongeval. Op 14 juli 2001 zijn zij gecremeerd in Crematorium Hofwijk te Rotterdam.
2.4. Het crematorium heeft de beide urnen met daarin de as van [moeder overleden minderjarige] en [naam minderjarige] ter beschikking gesteld aan de besloten vennootschap Stoppelenburg B.V.
2.5. [moeder overleden minderjarige] en gedaagde sub 1. - verder te noemen [gedaagde 1] - leefden sinds 1994
samen als ware zij gehuwd.
2.6. Tussen [eiser] en de minderjarige [naam minderjarige] heeft sedert 1996/1997 geen omgang meer plaatsgevonden.
2.7. Gedaagden sub 2. en sub 3. zijn de wettelijke erfgenamen van [moeder overleden minderjarige]. [eiser] is, tezamen met zijn dochter die is geboren uit een nieuwe relatie van [eiser], erfgenaam van de minderjarige [naam minderjarige].
2.8. [eiser] heeft na daartoe verkregen verlof van de president - thans voorzieningen-rechter - van de rechtbank te Rotterdam op 14 december 2001 conservatoir beslag gelegd op de asbus met daarin de as van [naam minderjarige].
3. Het geschil
3.1. [eiser] wenst dat de urn met daarin de as van zijn overleden dochter wordt bijgezet in een graf op de begraafplaats te [vestigingsplaats ], zijn geboorte- en woonplaats. De uitvaartonderneming stelt zich op het standpunt dat de urn met daarin de as van [naam minderjarige] door haar slechts kan worden afgegeven aan de opdrachtgever van de crematie, zijnde in casu [gedaagde 1]. [eiser] stelt dat aan hem als vader en erfgenaam van [naam minderjarige] de asurn ter beschikking dient te worden gesteld. Gedaagden kunnen terzake geen rechten doen gelden.
3.2. Gedaagden hebben de vordering van [eiser] gemotiveerd betwist. Zij stellen onder meer dat er tussen [naam minderjarige] en haar moeder een zeer sterke en nauwe band was.
Ten aanzien van de gevorderde dwangsom stellen gedaagden dat zij zich de afgelopen maanden ten tijde van het geschil zo correct mogelijk hebben opgesteld, zodat [eiser] geen recht en/of belang heeft om een dwangsom te vorderen.
4. De beoordeling
4.1. Het geschil tussen partijen betreft de plaats waar de urn met daarin de as van de
overleden minderjarige [naam minderjarige] moet worden bijgezet. [eiser] gaat er bij zijn vordering vanuit dat hij middels erfrecht eigenaar is geworden van de as van zijn overleden dochter. Ten onrechte, immers het lichaam van de overledene of na crematie de as, maakt geen deel uit van de nalatenschap van die overledene. Voor een vordering als de onderhavige biedt de Wet op de Lijkbezorging in artikel 18 een regeling. In artikel 18 wordt onder meer bepaald dat de lijkbezorging overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene dient te geschieden, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden.
Uit hetgeen ter terechtzitting is gesteld, blijkt dat [naam minderjarige] gedurende haar leven bij haar moeder heeft gewoond en een zeer nauwe band met haar had. Gelet daarop wordt voldoende aannemelijk geacht dat de laatste wens van [naam minderjarige] - vermoedelijk - was dat zij niet gescheiden zou worden van haar moeder. Dit betekent dat nu de urn met daarin de as van de moeder is bijgezet in het familiegraf van de familie [naam familie overleden moeder], de urn met daarin de as van [naam minderjarige] eveneens dient te worden bijgezet in voornoemd familiegraf.
Aangezien [eiser] met zijn vordering tot afgifte van de urn de bedoeling heeft om de urn met daarin de as van [naam minderjarige] bij te zetten in een graf op begraafplaats te [vestigingsplaats ], wordt daarmee niet overeenkomstig de - vermoedelijke - wens van [naam minderjarige] gehandeld, zodat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen.
4.2. In de omstandigheden van het geval - een zaak van familierechtelijke aard - wordt aanleiding gezien om de proceskosten te compenseren zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering af;
- compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzit-ting van 18 januari 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
eb