RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 24 april 2002 in de zaak van:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
zetelend te 's-Gravenhage,
eiser,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. C.H. Brinkman,
advocaat: mr. J.J. van der Gouw,
[[[[[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde],
procureur: mr. K.P.T.G. Flos,
advocaat: mr. M.L. Daniëls.
1. Het verloop van de procedure
De dagvaarding waarbij de vervroegde onteigening wordt gevorderd is op 13 september 2001 uitgebracht.
Op 21 september 2001 is ter griffie een exemplaar van de Nederlandse Staatscourant waarin het besluit waarbij de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen is openbaar gemaakt, gedeponeerd.
Bij dagvaarding heeft de Staat gesteld:
1. Bij Koninklijk Besluit van 4 december 2000 nr. 00.006484, is goed gevonden en verstaan dat ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan "Westerschelde Oeververbinding" van de gemeente Borsele ten name van de Staat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) zullen worden onteigend de onroerende zaken, aangegeven op de grondtekening, die ingevolge art. 87 van de Onteigeningswet (titel IV) in samenhang met art. 3:11, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht op de secretarie van de gemeente Borsele ter inzage heeft gelegen en welke onroerende zaken zijn vermeld op de bij het Koninklijk Besluit behorende lijst.
2. Het Koninklijk Besluit is gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 12 december 2000, nr. 241, blz. 11-12.
3. Ter zake van deze onteigening zijn alle bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
4. In het Koninklijk Besluit is [gedaagde] als eigenaar van het te onteigenen aangewezen.
5. De Staat heeft aan [gedaagde] aangeboden en biedt hem hierbij nogmaals aan als eigenaar van de te onteigenen onroerende zaak ten titel van schadeloosstelling een bedrag van
f. 35.100,-- (€ 15.928,--).
6. Van het bestaan van andere gerechtigden in de zin van de Onteigeningswet is de Staat niet gebleken.
7. De Staat wenst een vervroegd onteigeningsvonnis te verkrijgen. De Staat heeft tevergeefs getracht voormelde onroerende zaak in der minne te verkrijgen.
Vervolgens heeft de Staat geconcludeerd voor eis dat bij vonnis van deze rechtbank:
1. bij vervroeging wordt uitgesproken, ingevolge art. 87 van de Onteigeningswet, ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan "Westerschelde Oeververbinding" van de gemeente Borsele ten algemenen nutte en ten name van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), de onteigening vrij van alle lasten en rechten van de onroerende zaak zoals die met het grondplannummer lb 24 stond aangegeven op de grondtekening die op de secretarie van de gemeente Borsele ter inzage heeft gelegen zoals hierboven vermeld onder sub 1, te weten:
de onroerende zaak kadastraal bekend gemeente [kadastraalnummer], volgens de kadastrale registratie groot 00.46.80 ha en aldaar bekend als bouwland;
2. de eventueel aanvaarde schadeloosstelling voor [gedaagde] wordt vastgesteld op de hierboven aangegeven wijze;
3. het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde], indien het aanbod niet wordt aanvaard, wordt bepaald op 100% van het aangeboden bedrag van f. 35.100,-- (€ 15.928,--);
4. een rechter-commissaris en deskundigen worden benoemd en een datum voor een descente wordt bepaald, en voorts dat wordt bepaald dat bij later vonnis de schadeloosstelling ter zake van het te onteigenen wordt vastgesteld, kosten rechtens.
[gedaagde] heeft geconcludeerd voor antwoord waarbij hij concludeert:
1. De Staat in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de vordering als zijnde ongegrond c.q. onbewezen af te wijzen, kosten rechtens.
De zaak is op 24 januari 2002 bepleit. De pleitnotities zijn in het geding gebracht. Beide partijen hebben daarbij producties overgelegd.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1. De onderhavige onteigening wordt gevorderd ten behoeve van de verwezenlijking van het bestemmingsplan "Westerschelde Oeververbinding".
Bij Koninklijk Besluit van 4 december 2000, nr. 00.006484 en openbaargemaakt in de Nederlandse Staatscourant van 12 december 2000, nr. 241, is goed gevonden en verstaan de onteigening van genoemde onroerende zaak van [gedaagde]. Conform artikel 88 lid 3 van de Onteigeningswet is een exemplaar van voornoemde Staatscourant op 21 september 2001 gedeponeerd.
2.2. De Staat legt aan zijn vordering tot het vervroegd uitspreken van de onteigening van voornoemde onroerende zaak ten grondslag dat hij daar belang bij heeft nu hij die zaak niet bij minnelijke overeenkomst heeft kunnen verkrijgen ondanks pogingen daartoe, zodat onteigening daarvan nodig is.
2.3. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de Staat in zijn vordering omdat niet vaststaat dat alle formaliteiten als bedoeld in artikel 89 van de Onteigeningswet zijn vervuld.
Deze stelling is door de Staat gemotiveerd weersproken.
2.4. De situatie van artikel 89 sub a Onteigeningswet doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Die bepaling ziet immers alleen op onteigening waartoe door de gemeenteraad is besloten. In geval een ander lichaam dan de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten, zoals hier, behoeft op grond van artikel 89 sub b slechts een exemplaar van de Staatscourant waarin het Koninklijk Besluit ten aanzien van de onteigening is gepubliceerd ter griffie te worden neergelegd. Dat is op 21 september 2001 gebeurd. Aan het vereiste van artikel 89 Onteigeningswet is derhalve voldaan, zodat dit verweer van [gedaagde] faalt.
2.5. [gedaagde] stelt zich (nog steeds) op het standpunt dat hij, gelet op alle ontwikkelingen die zich rond de locatie van zijn bedrijf afspelen, in de gelegenheid moet worden gesteld op bedrijfseconomisch verantwoorde wijze zijn bedrijf naar elders te verplaatsen, bij voorkeur naar (zuidelijk) Flevoland.
[gedaagde] stelt voorts dat er geen grond aanwezig is voor onteigening van het litigieuze perceel. Onteigening voor natuurontwikkeling is in strijd met het beleid dat door de provinciale overheid wordt gevoerd met betrekking tot natuurontwikkeling. Uitgangspunt van dit beleid is een vrijwillige verwerving van gronden. Het beleid is erop gericht dat particulieren in de gelegenheid worden gesteld hun eigendom om te zetten in natuurgebied dat zij zelf gaan beheren. [gedaagde] heeft aangegeven hier voor te voelen. De onteigening brengt [gedaagde] dan ook onevenredige schade toe.
De Staat heeft deze stellingen van [[gedaagde] gemotiveerd weersproken.
2.6. In een eerdere onteigeningsprocedure tussen partijen (rolnr. 722/1998), die heeft geleid tot het vonnis van 24 februari 1999 waarin de vervroegde onteigening is uitgesproken van een groter perceel waarvan onderhavig perceel oorspronkelijk deel uitmaakte, is algehele bedrijfsverplaatsing van [gedaagde] naar de Flevopolder al aan de orde geweest. Bedrijfsverplaatsing bleek toen niet mogelijk en is volgens de Staat thans nog steeds niet mogelijk. In dat vonnis is overwogen dat de termijn die de Staat destijds in acht heeft genomen om te zoeken naar mogelijkheden voor bedrijfsverplaatsing lang genoeg is geweest. Algehele bedrijfsverplaatsing is derhalve een gepasseerd station. Het verweer van [gedaagde] op dit punt slaagt dus niet.
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot het provinciale beleid inzake natuurontwikkeling zij overwogen dat de Staat het betreffende gebied als één geheel wenst te ontwikkelen. Daarin past niet één particulier die op eigen initiatief en met eigen inzichten een deel van het natuurgebied realiseert. De Staat is bovendien niet gebonden aan beleidsregels die door overige (lagere) overheidsorganen ten aanzien van andere plannen/projecten worden uitgevaardigd. Dit verweer faalt derhalve.
2.7. [gedaagde] stelt tenslotte dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 17 Onteigeningswet, omdat er geen onderhandelingen, laat staan serieuze onderhandelingen, zijn gevoerd.
[gedaagde] voert daartoe het volgende aan. Hij heeft twee brieven ontvangen waarin door de Staat een aanbod is gedaan van f. 35.000,-- (€ 15.882,--), hetgeen neerkomt op een prijs van
f. 7,50 (€ 3,40) per m2. [gedaagde] heeft dit aanbod echter niet aanvaard om de volgende redenen:
- Deze prijs doet geen recht aan de waarde van de grond en voor deze prijs kan [gedaagde] ook geen vervangende grond kopen in zijn directe omgeving. Voor kwalitatief vergelijkbare percelen bouwland - met dezelfde toekomstige gebruiksdoeleinden als het perceel van [gedaagde] - hebben de Staat en de N.V. Westerscheldetunnel aan [belanghebbende] een bedrag van f. 29,-- (€ 13,16) per m2 betaald en aan [belanghebbende] een bedrag van f. 15,--
(€ 6,80) per m2. [gedaagde] ziet niet in waarom hij genoegen zou moeten nemen met een bedrag van f. 7,50 (€ 3,40) per m2.
- De Staat weigert aan [gedaagde] aanvullende schadeloosstelling aan te bieden, terwijl de rechtbank in haar tussen partijen gewezen vonnis van 7 juni 2000 (rolnr. 722/1998) heeft overwogen dat [gedaagde] naast vergoeding van de werkelijke waarde aanspraak kan maken op aanvullende schadeloosstellingen. Ook in het door de Staat overgelegde taxatierapport is aanvullende schadeloosstelling aan de orde.
De Staat heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken.
2.8. Voor een juiste naleving van het bepaalde in artikel 17 Onteigeningswet is vereist, dat de onteigenende partij in de periode tussen het definitief worden van het onteigeningsbesluit (i.c. 12 december 2000) en het uitbrengen van de dagvaarding (i.c. 13 september 2001) heeft getracht hetgeen ter onteigening is aangewezen in der minne te verkrijgen.
Uit de door Staat overgelegde stukken blijkt dat hij [gedaagde] bij brieven van 19 april 2001 en 30 mei 2001een aanbod heeft gedaan op basis van f. 7,50 (€ 3,40) per m2. Door de Staat is onweersproken gesteld dat [gedaagde] op deze brieven niet heeft gereageerd, anders dan door de brief van mr. Jansen, adviseur van [gedaagde], van 31 mei 2001 waarin deze meedeelt te zullen proberen in week 25 te berichten. Bij brief van 27 juni 2001 heeft de Staat aangekondigd de onteigeningsprocedure te zullen voortzetten. Tenslotte heeft de Staat bij brief van 27 juli 2001 een laatste aanbod gedaan tot minnelijke aankoop. Op de twee laatstgenoemde brieven heeft [gedaagde] evenmin gereageerd, zoals door de Staat onbetwist is gesteld.
Tegen de achtergrond van het eerder tussen partijen gewezen vonnis van 7 juni 2000 (rolnr. 722/1998), waarin de prijs van de grond van [gedaagde] is bepaald op f. 7,-- (€ 3,18) per m2, is het aanbod van de Staat van f. 7,50 (€ 3,40) per m2 - gelet op het tijdsverloop - niet onredelijk te achten. De omstandigheid dat aan [belanghebbenden] een hogere vergoeding dan f. 7,50 (€ 3,40) per m2 is betaald maakt dit niet anders. De Staat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat voor [belanghebbenden] een zodanig andere situatie geldt, dat die de aan de orde zijnde afwijking rechtvaardigt.
De stelling van [gedaagde] met betrekking tot de aanvullende schadeloosstelling kan aan de vordering tot vervroegde onteigening niet in de weg staan. De beoordeling van een dergelijk verweer komt pas aan de orde bij de begroting van de aan de onteigende partij toe te kennen definitieve schadeloosstelling, indien en nadat de vervroegde onteigening is uitgesproken.
Uit het voorgaande volgt dat niet gezegd kan worden dat de Staat [gedaagde] geen serieus aanbod heeft gedaan. Nu [gedaagde] op dit aanbod van de Staat in het geheel niet heeft gereageerd, valt de Staat niet te verwijten dat deze niet met [gedaagde] heeft onderhandeld. Voor het voeren van onderhandelingen zijn immers twee partijen nodig. Het verweer van [gedaagde] op dit punt treft geen doel.
2.9. Nu het verweer tegen de vordering tot vervroegde onteigening faalt en de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, is de vordering voor toewijzing vatbaar.
2.10. [gedaagde] heeft de hem aangeboden schadeloosstelling verworpen zodat omtrent de begroting van de schadeloosstelling een bericht van deskundigen dient te worden ingewonnen. De rechtbank zal drie deskundigen benoemen die de ligging en de gesteldheid van de te onteigenen onroerende zaak zullen opnemen. Tevens zal een rechter-commissaris worden benoemd die bij de opneming door de deskundigen aanwezig zal zijn.
2.11. Nu de Staat heeft gevorderd het bedrag van het voorschot als bedoeld in artikel 54j van de Onteigeningswet voor [gedaagde] vast te stellen op 100% van het aangeboden bedrag en dit door [gedaagde] niet gemotiveerd is betwist, zal het voorschot op het door de Staat aangeboden bedrag worden vastgesteld. Zekerheid voor voldoening van de schadeloosstelling acht de rechtbank niet nodig, nu [gedaagde] daarom niet heeft verzocht.
- spreekt vervroegd uit de onteigening ten behoeve van de uitvoering van het bestemmingsplan "Westerschelde Oeververbinding" van de gemeente Borsele ten algemenen nutte en ten name van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), van de onroerende zaak zoals die met het grondplannummer lb 03 stond aangegeven op de grondtekening die op de secretarie van de gemeente Borsele ter inzage heeft gelegen zoals hierboven vermeld onder sub 1, te weten:
de onroerende zaak kadastraal bekend gemeente [kadastraalnummer], volgens de kadastrale registratie groot 00.46.80 ha en aldaar bekend als bouwland;
- bepaalt het bedrag van het voorschot op de schadeloosstelling op € 15.928,-- (f. 35.100,--) te betalen aan [gedaagde];
- bepaalt dat ten aanzien van [gedaagde] geen zekerheid voor voldoening van de schadeloosstelling nodig is;
- benoemt tot deskundigen mr. J.G de Vries Robbé, wonende te 2596 AL 's-Gravenhage, Zuidhollandlaan 7, A. Josiasse, wonende te 4331 PT Middelburg, Penninghoeksingel 69 en E.E.C. Verschueren, wonende te 4581 RP Vogelwaarde, Sasdijkweg 3 en verzoekt hen de schadeloosstelling te begroten;
- benoemt tot rechter-commissaris om, vergezeld van de griffier, bij de opneming door de deskundigen van de ligging en de gesteldheid van de te onteigenen onroerende zaak tegenwoordig te zijn, mr. W.M.P. van Alphen, rechter in deze rechtbank;
- bepaalt dat de opneming op een nader in overleg met partijen en deskundigen te bepalen datum en tijdstip zal plaatsvinden. De griffier zal hiertoe het initiatief nemen;
- wijst aan als nieuwsbladen, waarin de griffier tijd en plaats van de opneming door de deskundigen zal aankondigen de Provinciale Zeeuwse Courant, verschijnende te Middelburg en BN/De Stem, editie voor Zeeland, verschijnende te Breda;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A. Witsiers, W.M.P. van Alphen en S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 april 2002 in aanwezigheid van de griffier.