11. De kantonrechter overweegt hierover het volgende:
11.1. De klinisch (neuro)psycholoog M. van Mourik schrijft na onderzoek op 27 oktober 1996 als conclusie over werknemer (productie 4 van werkgever):
“1. Er zijn duidelijke aanwijzingen voor geheugenproblemen, die met name te maken hebben met actieve herinneringsprocessen.
2. Op enkele onderdelen werd een traag tempo bij inspannende taken gezien en tekorten wanneer een sterk beroep op aandachtsfuncties wordt gedaan.
………
De tekorten kunnen niet verklaard worden door andere factoren zoals gebrekkige inzet of emotionele problematiek. De tekorten in het neuropsychologisch functioneren zijn met grote waarschijnlijkheid toe te schrijven aan cerebraal organische factoren”.
11.2. Baaijens schrijft op 30 januari 1997 (productie 4 van werkgever):
“De resultaten lieten zien dat er eigenlijk alleen sprake is van een redelijk geïsoleerde geheugenstoornis. De bij het OPS voorkomende verschijnselen van stemmingsstoornissen, slaapstoornissen, angst, irritatie, spierzwakte, paresthesiën of andere meer ‘neurastheen getinte’ klachten zijn bij betrokkene afwezig. De diagnose OPS op basis van beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen lijkt daarmee onwaarschijnlijk”.
11.3. De neuropsycholoog J. de Koning schrijft op 19 februari 1999 (productie 18 van werknemer):
“Er zijn stoornissen geconstateerd betreffende de inprenting en actieve retrieval van verbale informatie. Visueel materiaal wordt goed ingeprent, maar de actieve retrieval verloopt hier eveneens gestoord. Wat betreft de aandachtsfuncties is een gestoorde verdeelde en selectieve aandachtsfunctie geconstateerd. De reactiesnelheid is vertraagd. Vragenlijsten tonen cognitieve klachten, vermoeidheid en oplosmiddelen gerelateerde klachten.
…………
Het neuropsychologisch profiel is passend bij een Chronische Toxische Encephalopathie (CTE). De tijdsrelatie tussen de blootstelling aan neurotoxische stoffen en de ontwikkeling van de klachten maakt een causale relatie waarschijnlijk”.
11.4. De neuroloog G. Hageman schrijft op 2 maart 1999 (productie 19 van werknemer):
“Conclusie: op grond van de anamnese, de relevante blootstelling en de bevindingen bij neuropsychologisch onderzoek zijn wij van mening dat het zeer waarschijnlijk is dat de klachten van patiënt berusten op een chronische toxische encephalopathie”.
11.5. G. van der Laan, arts, is hoofd van het Nederland Centrum voor Beroepsziekten. Hij heeft werknemer niet zelf onderzocht. Wel heeft hij kennis genomen van de hierboven aangehaalde stukken. Van der Laan komt tot de volgende conclusie (productie 20 van werknemer):
“gezien bovenstaande bevindingen is de diagnose chronische toxische encephalopathie waarschijnlijk. Niet duidelijk is of de oplosmiddelen dan wel andere neurotoxische stoffen de oorzaak zijn. Het beeld is niet geheel
typisch door het ontbreken van “neurasthene klachten”. De cognitieve beperkingen zijn echter evident en stemmingswisselingen e.d. zijn geen voorwaarde voor de diagnose CTE”.
11.6. Klop schrijft in zijn brief van 12 november 1999 (productie 3 van werkgever):
“Vooralsnog ga ik ervan uit dat het geheugenverlies, dat toch als de belangrijkste klacht van betrokkene kan worden aangemerkt (mede) kan zijn veroorzaakt door blootstelling aan neurotoxische stoffen. Geheel zeker is dit niet, het valt echter ook niet uit te sluiten.
Het feit dat er uitsluitend sprake is van geheugenverlies alsmede het gegeven dat de klachten tijdens vakanties kennelijk niet noemenswaardig afnamen pleiten tegen een causaal verband. Klachten als hoofdpijn en neurologische verschijnselen zoals duizeligheid, al of niet in combinatie met evidente gedragsstoornissen, angst en agressiviteit zouden, gezien de aard van de stoffen, verwacht mogen worden.
………
De manier waarop betrokkene zijn klachten presenteert en de resultaten bij neuropsychologisch onderzoek laten m.i. geen twijfel bestaan over het gegeven dat we, hoewel het een subjectief en slecht te objectiveren klacht betreft, uit kunnen gaan van een reële klachtenpresentatie.
Hoewel het een volledig arbitraire en eveneens subjectieve benadering
betreft schat ik de kans dat de klachten van betrokkene (mede) werden
veroorzaakt door blootstelling aan neurotoxische stoffen in op ca. 25%”.
11.7. Het protocol voor de diagnostiek van OPS heeft de volgende inclusie-criteria (productie 6 van werkgever):
“* Tenminste 5 jaar regelmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen op het werk
* Of blootstelling aan andere neurotoxische stoffen (bijv. bestrijdingsmiddelen, kwik)
* En twee of meer van onderstaande klachten, enkele maanden of langer bestaand:
- vergeetachtigheid
- concentratiestoornissen
- gedragsveranderingen
- hoofdpijn
- moeheid
- gevoelsstoornissen
*De blootstelling heeft tot tenminste drie jaar geleden plaats gevonden”.
11.8. Op grond van de onder 11.1. tot en met 11.7. aangehaalde bevindingen komt de kantonrechter tot de slotsom dat werknemer voldoet aan de criteria dat hij tenminste vijf jaar regelmatig is blootgesteld aan organische oplosmiddelen op het werk en dat de blootstelling heeft plaats gevonden tot tenminste drie jaar geleden (wat niet hetzelfde is als: tenminste tot drie jaar geleden). Onzeker is of werknemer naast vergeetachtigheid te kampen heeft met andere klachten die van belang zijn met het oog op het protocol voor de diagnostiek van OPS. Daarvoor lijken te pleiten de tekorten van de aandachtsfuncties en de gestoorde aandachtsfunctie waarvan de neuropsychologen Van Mourik en De Koning melding maken.
11.9. Het is niet aan de kantonrechter om uit te maken of werknemer lijdt aan CTE dan wel OPS. De artsen en andere deskundigen verschillen daarover van mening. Bovendien lijkt het stellen van de diagnose CTE of OPS niet vrij van arbitraire elementen. Wel staat vast dat werknemer in ieder geval vanaf 1984 te kampen heeft met geheugenstoornissen. Dergelijke geheugenstoornissen zijn - ook als niet mag worden aangenomen dat werknemer lijdt aan CTE of OPS - aan te merken als letsel in de zin van artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b BW dat kan leiden tot schadevergoeding.