ECLI:NL:RBMID:2002:AD9243

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
20 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/006695-01
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na verkeersongeluk met dodelijke afloop

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 20 februari 2002, is de verdachte niet ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie, mr. H.I. den Hartog, heeft gevorderd dat de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering, dan wel dat het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst. De zaak betreft een verkeersongeluk dat plaatsvond op 17 februari 2001, waarbij de verdachte als bestuurder van een motorfiets betrokken was. Tijdens het rijden heeft de verdachte een voet of onderbeen van zijn duopassagiere vastgepakt, wat leidde tot een ongeval waarbij het slachtoffer om het leven kwam. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de belangen van de verdachte, de nabestaanden van het slachtoffer en de algemene verkeersveiligheid. De officier van justitie heeft aangegeven dat strafvervolging niet langer wenselijk is, mede gezien de wensen van de nabestaanden en de impact van het ongeval op de verdachte zelf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen redelijk openbaar belang gediend is met strafvervolging, en heeft daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in haar vervolging. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2002.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/006695-01
Datum uitspraak: 20 februari 2002
Verstek
V O N N I S
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op (geboortedatum + geboorteplaats), 1975
wonende te (woonplaats),
niet ter terechtzitting verschenen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2002.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.I. den Hartog.
De officier van justitie heeft gevorderd dat zij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering danwel dat het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst.
Tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2001, in de gemeente Middelburg althans Vlissingen, in elk geval in het arrondissement Middelburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Nieuwe Vlissingseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl slachtoffer als duopassagiere meereed, tijdens het rijden een voet en/of een onderbeen van dat slachtoffer vast te pakken en/of te verplaatsen en/of (daarbij) (zonder verkeersnoodzaak) naar rechts te rijden en in de naast de rijbaan van die weg gelegen (rechter) berm
terecht te komen en/of met die motorfiets ten val te komen, waarbij verdachte daar toen met zijn motorfiets in botsing althans in aanrijding is gekomen met een of meer zich in die berm bevindende voorwerp(en), te weten een kilometerpaaltje en/of een bewegwijzeringsbord/ voorwegwijzer en/of een of meer andere voorwerp(en), waarbij en/of waardoor een ander (dan verdachte), te weten de eerdergenoemd slachtoffer, werd gedood;
artikel 6 Wegenverkeerswet 1994;
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 17 februari 2001, in de gemeente Middelburg althans Vlissingen, in elk geval in het arrondissement Middelburg, op de weg, de Nieuwe Vlissingseweg, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, de Nieuwe Vlissingseweg, terwijl slachtoffer als duopassagiere meereed, tijdens het rijden een voet en/of een onderbeen van dat slachtoffer vast heeft gepakt en/of heeft verplaatst en/of (daarbij) (zonder verkeersnoodzaak) naar rechts is gaan rijden en in de naast de rijbaan van die weg gelegen (rechter) berm terecht is gekomen en/of met die motorfiets ten val is gekomen, waarbij verdachte daar toen met zijn motorfiets in botsing althans in aanrijding is gekomen met een of meer zich in die berm bevindende voorwerp(en), te weten een kilometerpaaltje en/of een bewegwijzeringsbord/ voorwegwijzer en/of een of meer andere voorwerp(en), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven strafvervolging van verdachte niet (langer) wenselijk te achten. Zij heeft daarbij acht geslagen op de aard van de aan verdachte verweten gedraging, het door de nabestaanden van het slachtoffer geuite verlangen dat verdachte niet verder zal worden vervolgd en het belang van verdachte. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht haar om deze reden niet ontvankelijk te verklaren in haar vervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Naast de door de officier van justitie uit te voeren belangenafweging in het kader van de vraag naar de opportuniteit van strafvervolging dient door de rechtbank een zelfstandige belangenafweging te worden uitgevoerd in het kader van de vraag naar de ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vervolging. Het criterium bij de beantwoording van die vraag is of met strafvervolging een rechtens te respecteren belang is gediend.
In het kader van deze beoordeling heeft de rechtbank in eerste instantie acht geslagen op het algemeen belang. Naar het oordeel van de rechtbank is het verwijt dat verdachte zou kunnen worden gemaakt, gelet op de omstandigheden van het geval, zo gering dat strafvervolging niet kan bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de Wegenverkeerswet, in het bijzonder dat van de verkeersveiligheid. Dit betekent dat geen redelijk openbaar belang is gediend met strafvervolging van verdachte.
Hetzelfde geldt voor het belang van de nabestaanden van het slachtoffer. Zij hebben de officier van justitie gevraagd af te zien van strafvervolging van verdachte. Voor hen spelen daarbij hun oordeel omtrent de gedraging van verdachte alsmede hun relatie met hem, een rol. Hun belang is met strafvervolging dus niet gediend.
Het belang van verdachte voor dit feit niet verder strafrechtelijk vervolgd te worden, is onder meer gelegen in het feit dat hij door dit noodlottig ongeval, waarbij een vriendin is overleden, ook zelf diep getroffen is. Naast de nabestaanden van het slachtoffer en de verdachte zijn in deze zaak geen andere direct betrokkenen (en daarmee mogelijk rechtstreeks belanghebbenden) aan te wijzen.
Het vorenstaande in ogenschouw nemende, komt de rechtbank tot de conclusie dat met de strafvervolging van verdachte geen redelijk te respecteren belang wordt gediend. De rechtbank verklaart de officier van justitie daarom niet ontvankelijk in haar vervolging.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vervolging ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter, mrs. R.C.M. Reinarz en C. Laukens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Jansen als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 februari 2002.