ECLI:NL:RBMID:2001:AE0439

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
20 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 01/605 VV
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake disciplinaire maatregel tegen ambtenaar

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank Middelburg op 20 november 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door A, een ambtenaar die door de Staatssecretaris van Financiën was disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim. De ambtenaar had op 26 maart 2001 zonder toestemming drie kwartier te vroeg van zijn werk vertrokken en zich onbehoorlijk gedragen tijdens een gesprek met zijn teamleider. De Staatssecretaris had hem op 15 oktober 2001 een schriftelijke berisping opgelegd en een ordemaatregel getroffen, waardoor de ambtenaar tot nader order uitsluitend dagdiensten mocht verrichten.

De ambtenaar heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat de ordemaatregel een verkapte disciplinaire straf was. De president heeft het verzoek behandeld op 19 november 2001, waarbij de ambtenaar in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. R.H.A. Wessel. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A.F. van Damme en mr. A.J. Groenendijk.

De president overwoog dat de ordemaatregel was gebaseerd op artikel 58, eerste lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), dat het mogelijk maakt om ambtenaren tijdelijk andere werkzaamheden te laten verrichten. De president concludeerde dat de ordemaatregel in wezen een disciplinaire maatregel was en dat de Staatssecretaris zijn bevoegdheid had misbruikt. Daarom schorste de president de ordemaatregel en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten, die werden vastgesteld op f 1.420,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de president, mr. T. Damsteegt, in aanwezigheid van griffier mr. M.D. Bezemer-Kralt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
PRESIDENT BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 01/605 VV
Uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) inzake :
A, wonende te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. R.H.A. Wessel, advocaat te ‘s-Gravenhage
tegen
de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.
1. Procesverloop.
Bij brief van 1 juni 2001 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Verzoeker is de gelegenheid geboden zijns zienswijze daarom- trent naar voren te brengen. Van die hem geboden gelegenheid heeft hij gebruik gemaakt door zowel schriftelijk als mondeling verantwoording af te leggen.
Bij brief van 18 september 2001 heeft verweerder verzoeker op de hoogte gesteld van het voornemen hem disciplinair te straffen. Laatstgenoemde heeft met betrekking tot dit voornemen zijn zienswijze bekend gemaakt in zijn brief van 2 oktober 2001.
Bij besluit van 15 oktober 2001 heeft verweerder besloten verzoeker wegens plichtsverzuim disciplinair te straffen met een schriftelijke berisping. Tevens heeft verweerder een orde-maatregel getroffen in die zin dat verzoeker tot nader order uitsluitend dagdiensten zal verrichten. De straf en de ordemaatregel zullen onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hij de president verzocht ten aanzien van de ordemaatregel een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 19 november 2001 behandeld ter zitting. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. A.F. van Damme en mr. A.J. Groenendijk.
2. Overwegingen.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voor-ziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover daarbij de toetsing door de president meebrengt dat het geschil in de bodemproce-dure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Blijkens het bestreden besluit heeft verzoeker zich aan plichtsverzuim schuldig gemaakt doordat hij op 26 maart 2001 zonder toestemming drie kwartier te vroeg van zijn werk is vertrokken. Vervolgens heeft verzoeker zich in het gesprek met zijn teamleider naar aanleiding van dit incident onbehoorlijk gedragen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder met betrekking tot dit plichtsverzuim verzoeker disciplinair gestraft middels een schriftelijke berisping. Tevens is een ordemaatregel opgelegd, inhoudende dat verzoeker tot nader datum uitsluitend die diensten mag verrichten waarbij permanent toezicht op zijn aanwezigheid en gedrag mogelijk is, omdat volgens verweerder in verzoekers opstelling van geen enkel schuldbesef blijkt.
Tegen laatstgenoemde ordemaatregel richt zich het verzoek om voorlopige voorziening. Namens verzoeker is betoogd dat de ordemaatregel een verkapte disciplinaire straf is.
De president overweegt dienaangaande het volgende.
De in geding zijnde ordemaatregel stoelt op het bepaalde in artikel 58, eerste lid van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Daarin is – voor zover hier van belang – bepaald dat de ambtenaar verplicht kan worden tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen.
Verweerder heeft ter zitting gesteld gesteld dat de ordemaatregel er voornamelijk op is gericht verzoeker te doen inzien dat hij een fout heeft gemaakt en hem er toe te brengen dat hij tegenover zijn teamleider zijn excuses zal maken. Zodra verzoeker dat laatste heeft gedaan wordt de ordemaatregel opgeheven, aldus verweerder.
Naar voorlopig oordeel van de president is met deze uiteenzetting van verweerder het disciplinaire karakter van de ordemaatregel gegeven.
Gelet hierop heeft verweerder de in artikel 58, eerste lid van het ARAR neergelegde bevoegd-heid misbruikt. Verwacht mag daarom worden dat het bestreden besluit, voor zover dat betreft de getroffen ordemaatregel, in het kader van de bezwaarprocedure niet in stand zal kunnen blijven vanwege strijd met het bepaalde in artikel 3:3 van de Awb.
Hierin ziet de president aanleiding om de ordemaatregel te schorsen.
Er is tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, welke kosten de president bepaalt op f 1.420,-, waarbij hij uitgaat van twee proceshandelingen en van een zaak van gemiddelde zwaarte.
3. Uitspraak.
De president van de Rechtbank Middelburg,
schorst het besluit van 15 oktober 2001 voor zover dat besluit betrekking heeft op de getroffen ordemaatregel;
bepaalt dat het ministerie van Financiën aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 60,- (zestig gulden) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op f 1420,- (veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door het ministerie van Financiën aan verzoeker.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2001 door mr. T. Damsteegt als president, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt als griffier.
Griffier, President,
Afschrift verzonden op: