ECLI:NL:RBMID:2001:AD5481

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 01/123
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van kinderbijslag voor kinderen die tijdelijk in het buitenland verblijven in het kader van studie

In deze zaak heeft de eiseres, echtgenote van [echtgenoot], beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) waarin haar recht op kinderbijslag voor haar dochter [dochter] werd ingetrokken. De SVB stelde dat de dochter, die sinds 18 augustus 2000 in Canada verbleef voor haar studie, op de peildatum van 1 januari 2001 langer dan drie maanden in Canada woonde, waardoor eiseres geen recht meer had op kinderbijslag volgens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU). De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2001 behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar echtgenoot.

De rechtbank overwoog dat de SVB terecht had vastgesteld dat eiseres met ingang van het eerste kwartaal van 2001 geen recht meer had op kinderbijslag voor haar dochter, omdat Canada niet op de lijst van landen staat waar recht op kinderbijslag kan bestaan op basis van een verdrag. De rechtbank concludeerde dat de uitzondering in artikel 7b, tweede lid van de AKW niet van toepassing was, omdat er geen exportverplichting was opgenomen in het verdrag tussen Nederland en Canada. De rechtbank oordeelde dat de SVB op goede gronden had vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor kinderbijslag en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent kinderbijslag en de gevolgen van verblijf in het buitenland voor de uitkering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiseres haar stellingen over ongelijke interpretatie van de Wet BEU door andere vestigingen van de SVB niet met voorbeelden heeft onderbouwd, waardoor deze niet konden worden beoordeeld. De rechtbank heeft de uitspraak op 28 juni 2001 gedaan, waarbij de eiseres in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
Reg.nr.: Awb 01/123
Uitspraak inzake:
[eiseres] echtgenote van [echtgenoot], wonende te [woonplaats], eiseres,
tegen
het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (vestiging Breda), verweerder.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 14 augustus 2000 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij met ingang van het vierde kwartaal van 2000 geen recht meer heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene kinderbijslagwet (AKW) voor haar dochter [dochter] in verband met de toepassing van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU).
Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
Bij besluit van 23 januari 2001 heeft verweerder de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft tevens besloten dat in verband met de toepassing van voornoem-de Wet BEU met ingang van 1 januari 2001 geen recht op kinderbijslag bestaat.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 13 juni 2001 behandeld ter zitting. Eiseres is niet verschenen. Namens haar is het woord gevoerd door haar echtgenoot [echtgenoot]. Verweerder heeft zich laten vertegen-woordigen door zijn gemachtigde E.W. Viertelhauzen.
2. Overwegingen.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres over het vierde kwartaal van 2000 recht heeft op tweevoudige kinderbijslag voor haar dochter [dochter]. Met ingang van het eerste kwartaal van 2001 heeft eiseres geen recht meer op kinderbijslag voor haar dochter. Daartoe stelt verweerder dat ten aanzien van [dochter], die met ingang van 18 augustus 2000 in Canada verblijft in verband met haar studie, op de peildatum van 1 januari 2001 sprake is van een verblijf van langer dan drie maanden in een land waarvoor geen exportverplichting met betrekking tot kinderbijslag op grond van een verdrag geldt.
Eiseres stelt dat Canada een verdragsland is. Zij heeft verder aangevoerd dat geen sprake is van daadwerkelijke vestiging van [dochter] in Canada. Zij stelt dat de wet BEU niet de bedoeling kan hebben om kinderen die tijdelijk in verband met studie in een verdragsland verblijven van kinderbijslag uit te sluiten. Ook valt volgens eiseres niet te begrijpen dat gedurende het ene gedeelte van de studieperiode wel recht bestaat op kinderbijslag en voor een ander gedeelte niet.
Eiseres meent tenslotte dat de Wet BEU niet door alle vestigingen gelijkluidend wordt uitgelegd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 7b, eerste lid, van de AKW, dat met de inwerkingtreding van de Wet BEU is gewijzigd, voorzover hier van belang, heeft de verzekerde die op de eerste dag van een kalen-derkwartaal niet in Nederland woont geen recht op kinderbijslag. Evenmin heeft de verzekerde recht op kinderbijslag ten behoeve van het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont.
In het tweede lid is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is indien de verzekerde dan wel dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan.
Volgens het derde lid is het eerste lid eveneens niet van toepassing op de verzekerde indien hij dan wel het eigen kind, het aangehuwde kind of het pleegkind op de eerste dag van een kalen-derkwartaal niet in Nederland woont doch langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijft.
Ingevolge het vierde lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:
a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
b. de verzekerde, die op de Nederlandse Antillen of Aruba woont; of
c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.
In het vijfde lid is bepaald dat voor de toepassing van dit artikel met wonen in Nederland onderscheidenlijk niet wonen in Nederland gelijkgesteld wordt het langer dan drie maanden onafgebroken in Nederland verblijven onderscheidenlijk het langer dan drie maanden onafgebroken niet in Nederland verblijven. Voor de toepassing van de eerste zin worden perioden van verblijf samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Tenslotte is in het zesde lid bepaald dat onze minister de landen bekend maakt waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan.
De bekendmaking bedoeld in het zesde lid is het Besluit van 16 augustus 2000 /Nr. SV/GSV/00/45 535, Stcrt 2000,164 onder sub f. de AKW (bekendmaking op grond van de Wet BEU). In die lijst wordt bij de landen waarin recht op kinderbijslag op grond van de AKW bestaat Canada niet genoemd.
Niet in geschil is dat eiseresses dochter op 1 januari 2001 langer dan drie maanden in Canada heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht vastgesteld dat eiseres ingevolge artikel 7b, eerste lid, juncto het vijfde lid van de AKW met ingang van voornoemde datum uitgesloten is van het recht op kinderbijslag voor haar dochter.
Onderzocht dient te worden of voor eiseres recht op kinderbijslag op grond van de in artikel 7b, tweede lid van de AKW geformuleerde uitzondering.
Te dien aanzien heeft verweerder gesteld dat weliswaar met Canada een verdrag inzake de sociale zekerheid is gesloten doch dat in dit verdrag geen exportverplichting is opgenomen met betrekking tot de AKW. De Wet BEU is in dat geval van toepassing. Het verdrag is vooralsnog niet zodanig aangepast dat de exportbeperking van de Wet BEU, neergelegd onder meer in artikel 7b van de AKW, opgeheven kan worden. De aanpassing ziet op de opname in het verdrag van handhavingsregelingen welke een controle op de voorwaarden voor het recht op uitkering ingevolge de AKW mogelijk maken. De rechtbank kan zich met verweerders weergave van de stand van zaken verenigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de lijst van landen als bedoeld in bovengenoemd besluit van 16 augustus 2000 ten tijde van het bestreden besluit geen wijziging heeft ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve op goede gronden vastgesteld dat de uitzondering als bedoeld in artikel 7b, tweede lid, van de AKW zich in het geval van eiseres niet voordoet.
Uit de door eiseres overgelegde brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken van 19 april 2000 blijkt dat hij geen aanleiding ziet om voor deelnemers aan internationale educatieve uitwisselingsprogramma's een uitzondering te treffen op de Wet BEU. Ten aanzien van het overgelegde overzicht van Price Waterhouse Coopers merkt de rechtbank op dat het niet volledig is in de informatie over Canada met betrekking tot de AKW en de toepassing van de Wet BEU zodat eiseres zich ook hier niet met vrucht op kan beroepen. Tenslotte merkt de rechtbank op dat eiseres haar stelling dat de interpretatie van de Wet BEU door andere vestigingen van verweerder niet gelijkluidend is niet met voorbeelden heeft gestaafd. De juistheid van deze stelling van eiseres kan daarom niet worden beoordeeld.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep van eiseres ongegrond dient te worden verklaard.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2001
door mr. J.P.M. Hopmans, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.