ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
Uitspraak, met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, inzake:
[eiseres] b.v. te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. H. van Es, advocaat te Goes,
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv), gevestigd te Amsterdam (uitvoeringsinstelling: Gak Nederland bv), verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2001 heeft verweerder geweigerd tot 3 januari 2001 ziekengeld op grond van de Ziektewet (hierna: ZW) ten behoeve van een werknemer van eiseres, [werknemer] (hierna: [werknemer]), uit te betalen.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Het bezwaar is bij besluit van 10 april 2001 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank een onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
Artikel 38a van de ZW bepaalt - voor zover hier van belang - :
1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden aan zijn werkgever.
2. De werkgever meldt, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde melding, aan het Lisv zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de vierde dag van de ongeschiktheid tot werken, de eerste werkdag waarop die verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.
3. Indien de werkgever jegens wie de verzekerde recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de melding, bedoeld in het tweede lid, later doet dan in dat lid is voorgeschreven, wordt het ziekengeld niet uitbetaald tot de datum van die melding.
Bij besluit van 2 februari 2001 heeft verweerder op grond van artikel 38a van de ZW geweigerd het ziekengeld tot 3 januari 2001 uit te betalen, omdat door eiseres eerst op 3 januari 2001 aangifte is gedaan van de op 21 augustus 2000 ingetreden arbeidsongeschiktheid van [werknemer].
Het door eiseres tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder op 10 april 2001 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder kan eiseres niet worden aangemerkt als een belanghebbende zoals bedoeld in de artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb dient onder belanghebbende te worden verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat eiseres geen rechtstreeks belang heeft bij het besluit, maar een afgeleid belang. Het financiële belang van eiseres hangt samen met de op haar rustende loondoor-betalingsverplichting. Omdat er tussen het bestreden besluit en het financiële belang van eiseres een contractuele relatie bestaat is er sprake van een afgeleid belang.
Eiseres meent wel als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt. Volgens eiseres was zij namens [werknemer] mondeling gemachtigd namens haar op te treden. In beroep overlegt eiseres alsnog een machtiging van [werknemer].
Naar aanleiding van het overleggen van deze machtiging verzoekt verweerder aan de rechtbank tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat in de bezwaarschriftprocedure niet conform het 'Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 2001' eveneens aan [werknemer] is verzocht tot het overleggen van een machtiging. Tevens verzoekt verweerder om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten omdat er voor hem geen sprake is van een zekere beoordelingsruimte bij een nieuw te nemen beslissing na vernietiging van de beslissing op bezwaar.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres als indiener van het bezwaarschrift dient te worden aangemerkt. Uit de stukken in het dossier noch uit het bezwaarschrift zelf blijkt dat eiseres het bezwaarschrift namens [werknemer] heeft ingediend. Gezien de inhoud van het bezwaar-schrift is de rechtbank van oordeel dat eiseres het bezwaarschrift namens en ten behoeve van zichzelf heeft ingediend. Het standpunt van eiseres dat het bezwaarschrift namens [werknemer] is ingediend kan derhalve niet worden onderschreven. Het niet verzoeken van een machtiging aan [werknemer] dan wel het overleggen van een machtiging door hem kan daarom geen consequenties hebben.
De rechtbank ziet derhalve geen reden het bestreden besluit op deze grond te vernietigen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Het geding spitst zich vervolgens toe op de vraag of eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) kan worden opgemaakt dat iemand niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wanneer de beschikking slechts gevolgen met zich brengt via een contractuele relatie. Van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang is volgens de CRvB sprake indien er een direct en onmiddellijk verband bestaat tussen het betrokken belang en het besluit.
De rechtbank constateert dat er tussen eiseres en [werknemer] een contractuele relatie bestaat. Verder stelt de rechtbank vast dat voor eiseres op grond van artikel 38a, tweede lid, van de ZW de plicht bestaat om zieke werknemers, waaronder [werknemer], uiterlijk op de vierde dag van de ongeschiktheid tot werken te melden bij verweerder. In het derde lid van dat artikel is bepaald dat indien de werkgever jegens wie de verzekerde recht op loon heeft, de melding later doet dan in het tweede lid is voorgeschreven, het ziekengeld niet wordt uitbetaald tot de datum van die melding.
Door deze bij de wet opgelegde verplichting en het daarmee gemoeide belang kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat het bestreden besluit slechts gevolgen met zich meebrengt via een contractuele relatie tussen eiseres en [werknemer]. Als gevolg van de wettelijke verplichting op grond van artikel 38a, tweede lid, van de ZW is immers ook tussen verweerder en eiseres een rechtstreekse relatie aanwezig op grond waarvan kan worden gesteld dat eiseres een rechtstreeks belang heeft bij het besluit van 2 februari 2001. Eiseres kan derhalve wel als belanghebbende bij het besluit van 2 februari 2001 worden aangemerkt en verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het bestreden besluit komt naar het oordeel van de rechtbank op die grond voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is mitsdien gegrond.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proces-kosten van eiseres tot een bedrag van f 710,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van één proceshandeling.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt, met inachtneming van het in deze uitspraak gestelde;
bepaalt dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van f 450,- (vierhonderdvijftig gulden) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres begroot op f 710,- (zevenhonderdtien gulden), te betalen door het Lisv aan eiseres.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2001
door mr. J.P.M. Hopmans, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.