ECLI:NL:RBMID:2001:AD3666

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
30 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 01/84
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door ongeval brandweerman tijdens oefening

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Middelburg op 30 mei 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, M., en de raad van de gemeente Oostburg. Eiser, lid van de vrijwillige brandweer, had de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die hij had geleden na een ongeval tijdens een oefening op 31 januari 1997. Het ongeval vond plaats toen eiser op bevel van de bevelvoerder probeerde door een dakraam te klimmen, maar hierbij ten val kwam. De gemeente had eerder het verzoek van eiser om aansprakelijkheid te erkennen en schadevergoeding af te geven afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het procesverloop en de getuigenverklaringen zorgvuldig overwogen. Eiser had letsel opgelopen en was zeven weken in het ziekenhuis opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende maatregelen had genomen om de veiligheid van de brandweermensen te waarborgen. De bevelvoerder had eiser herhaaldelijk aangespoord om het raam te proberen, ondanks dat eiser aangaf dat dit niet mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet in strijd met haar veiligheidsverplichtingen had gehandeld en dat het ongeval het gevolg was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de gemeente om geen aansprakelijkheid te erkennen werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de gemeente als de brandweerman in situaties waarin risico's inherent zijn aan de uitoefening van hun taken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Meervoudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Reg.nr.: Awb 01/84
Uitspraak inzake:
M., wonende te C., eiser,
gemachtigde: mr. A.H.J. Neels, advocaat te Vlissingen,
tegen
de raad van de gemeente Oostburg, verweerder.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 27 juli 2000 heeft verweerder het verzoek van eiser om aansprakelijkheid te erkennen voor het ongeval dat hem op 31 januari 1997 als lid van de vrijwillige brandweer is overkomen en de dientengevolge door hem geleden schade te vergoeden afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 21 december 2000 ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
Het geschil is op 20 april 2001 behandeld ter zitting. Daarbij waren aanwezig eiser in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.H.J. Neels en de gemachtigde van verweerder mr. C.J. IJdema. Tevens waren aanwezig getuigen Z., P., T. en S.,.
2. Overwegingen.
Eiser is op 31 januari 1997 als lid van de vrijwillige brandweer van de gemeente Oostburg tijdens een oefening ten val gekomen. Hierdoor heeft hij letsel opgelopen, waarvoor hij direct na het ongeval gedurende zeven weken in het ziekenhuis opgenomen is geweest.
Eiser heeft de gemeente Oostburg voor de gevolgen van dit ongeval aansprakelijk gesteld en verzocht de door hem geleden (immateriële) schade te vergoeden. Op 3 maart 1998 heeft het college van burgemeester en wethouders afwijzend op dit verzoek beslist en bij besluit van 4 februari 1999 heeft het college het hiertegen gericht bezwaar ongegrond verklaard. In beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 2 maart 2000 het beroep gegrond verklaard in verband met het feit dat niet het college van burgemeester en wethouders, maar de raad bevoegd was tot het nemen van het bestreden besluit. Vervolgens heeft eiser verweerder verzocht aansprakelijkheid te erkennen en de schade te vergoeden, welk verzoek door verweerder is afgewezen.
Verweerder is, kort samengevat, van oordeel dat het verzoek terecht is afgewezen omdat de gemeente alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar gevergd kon worden om een dergelijk ongeval te voorkomen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat uit getuigenverklaringen blijkt dat de bevelvoerder tijdens de oefening een verkeerde inschatting heeft gemaakt bij het geven van het bevel het pand binnen te gaan en dat dit bevel voor eiser een “mission impossible” inhield. Hij acht verweerder op grond hiervan aansprakelijk.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vast staat dat eiser ten tijde van het ongeval was aangesteld als ambtenaar van de gemeente Oostburg en dat uit hoofde van een ongevallenverzekering (een gedeelte van) zijn materiële schade is vergoed. In geding is thans of verweerder de overige schade van eiser dient te vergoeden.
Met betrekking tot het recht dat een ambtenaar heeft op vergoeding van schade die hij in de uitoefening van zijn dienstbetrekking heeft geleden, heeft de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 22 juni 2000 (TAR 2000.112) de aan te leggen toetsingsmaatstaf als volgt geherformuleerd:
“Voor zover zulks niet reeds voortvloeit uit de op de ambtenaar van toepassing zijnde rechtspositionele voorschriften heeft de ambtenaar recht op vergoeding van de schade die hij lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij het betrokken bestuursorgaan aantoont dat het zijn verplichtingen is nagekomen de werkzaamheden zodanig in te richten, alsmede voor het verrichten van die werkzaamheden zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, of aantoont dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.”
Op grond van deze uitspraak is het aan verweerder om aan te tonen dat hij voornoemde verplichtingen is nagekomen, dan wel dat het ongeval te wijten is aan opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. Verweerder heeft geen beroep gedaan op opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van eiser, zodat het geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder de genoemde verplichtingen is nagekomen.
Verweerder heeft indertijd niet, althans niet op correcte wijze, het ongeval bij de Arbeids-inspectie aangemeld, waardoor deze instantie geen rapport van het ongeval heeft opgemaakt. Voor het vaststellen van de toedracht van het ongeval zijn derhalve getuigenverklaringen van belang. Er zijn verschillende schriftelijke verklaringen van getuigen in het geding gebracht en daarnaast heeft de rechtbank enkele getuigen ter zitting gehoord. Hieruit is het volgende naar voren gekomen.
Getuigen T. (omwonende) en Z. (collega-brandweerman) verklaren dat eiser van de commandant de opdracht heeft gekregen om door het zich bovenaan de ladder bevindende openstaande dakraam te klimmen. Toen eiser dit probeerde bleef hij met zijn persluchtfles steken. Beide getuigen verklaren dat eiser, ondanks dat hij toen aangaf niet naar binnen te kunnen, nogmaals opdracht heeft gekregen het te proberen. Toen het wederom niet lukte binnen te komen, kreeg eiser het bevel terug te komen. Omdat eiser reeds met zijn rechterbeen in het raam geklommen was en met zijn lichaam naar binnen was gedraaid, had hij moeite om dat been weer op de ladder te plaatsen. Om zijn gewicht naar buiten te kunnen verplaatsen en zijn been naar buiten te kunnen trekken, greep eiser zich vast aan de dakgoot en steunde daarop. De dakgoot brak af, waardoor eiser het evenwicht verloor en viel.
Getuige P. (bevelvoerder tijdens de oefening) verklaart dat eiser te kennen gaf niet door het raam naar binnen te kunnen toen hij nog niet helemaal bovenaan de ladder was. P. heeft eiser gevraagd of hij het had geprobeerd en hij heeft eiser herhaaldelijk het bevel gegeven om het wel te proberen. Toen eiser met een arm en een been door het raam was en ook P. kon constateren dat het onmogelijk was verder naar binnen te gaan, heeft hij opdracht gegeven terug te keren. Toen eiser zijn gewicht naar buiten verplaatste, verloor hij zijn evenwicht en greep hij zich vast aan de dakgoot, die afbrak. Hierdoor viel eiser naar beneden.
Getuige M. (commandant) verklaart in zijn brief aan het college van burgemeester en wethouders van 22 maart 1997 niets over de toedracht van het ongeval. Wel wijst hij op het belang van oefeningen in verschillende (bedrijfs-)panden.
Getuige J. (postcommandant) verklaart dat hij de oefening heeft uitgezet en dat hij daar veel ervaring mee heeft. Hij was ook ter plaatse bij de oefening. De eerste oefenploeg heeft de oefening perfect uitgevoerd. Voorts verklaart hij dat de bevelvoerder, zoals altijd, voorafgaande aan de oefening heeft gezegd: let op je eigen veiligheid. Het ongeval vond plaats toen hij zich in het pand bevond en hij heeft eisers val derhalve niet zien gebeuren. De getuige kent eiser als een zeer ervaren brandweerman die al bijna dertig jaar bij de brandweer zat en de opleiding brand-wacht eerste klas had gevolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de getuigenverklaringen worden afgeleid dat het ongeval heeft plaatsgevonden doordat eiser op bevel van de bevelvoerder heeft getracht door een dakraam te klimmen en toen hij daarin niet slaagde, bij het terugstappen op de ladder uit balans is geraakt en zich aan de dakgoot heeft vastgegrepen, die afbrak.
Verweerder heeft, ter onderbouwing van de stelling dat hij zijn veiligheidsverplichtingen is nagekomen, gewezen op het feit dat eiser een opleiding tot brandwacht heeft gevolgd en dat in die opleiding en ook in de praktijk steeds wordt benadrukt dat de eigen veiligheid voorop staat. Eiser had ten tijde van het ongeval 30 jaar ervaring en oefende maandelijks. De ladder die bij de oefening werd gebruikt voldeed aan de eisen en onderaan de ladder stond een collega, die de ladder vast hield. Aan het begin van de oefening is eiser nog expliciet gewezen op het belang van zijn eigen veiligheid. Er was toezicht van de bevelvoerend commandant. De opdracht die eiser kreeg, was niet onuitvoerbaar, want eerder op de dag had een andere ploeg de oefening zonder problemen uitgevoerd. Naar de mening van verweerder heeft hij gedaan wat redelijkerwijs gevergd kon worden om het ongeval te voorkomen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder in strijd met zijn veiligheidsverplichtingen, zoals hiervoor bedoeld, heeft gehandeld.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de opdracht die de bevelvoerder aan eiser heeft gegeven in beginsel niet onuitvoerbaar was, zoals eerder die dag was gebleken bij de oefening van de eerste ploeg. Eiser was een goed opgeleide en ervaren brandweerman die recentelijk nog medisch volledig was goedgekeurd, zoals eiser ter zitting heeft bevestigd. De bevelvoerder mocht er naar het oordeel van de rechtbank dan ook van uitgaan dat eiser volledig inzetbaar was. Dat impliceert dat eiser zelf heeft moeten kunnen inschatten hoever hij, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, kon gaan zonder zijn eigen veiligheid in gevaar te brengen. Hierbij is van belang dat de veiligheid van een brandweerman steeds voorop staat en dat daar, voorafgaande aan elke actie, steeds op wordt gewezen.
Dat eiser niet door het dakraam naar binnen bleek te kunnen komen maakt de aan eiser gegeven opdracht op zich zelf niet tot een onmogelijke opdracht. De oorzaak van het ongeval is ook niet gelegen in dit feit, maar in het feit dat eiser bij het terug op de ladder stappen zijn evenwicht heeft verloren en zich aan de dakgoot vastgreep, die daardoor afbrak. De rechtbank ziet dit als een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarvan verweerder geen verwijt valt te maken.
Dat er voor de uitvoering van de onderhavige opdracht meer of andere veiligheidsmaatregelen getroffen hadden moeten worden dan die waartoe verweerder is overgegaan, is niet gesteld of gebleken. Weliswaar valt verweerder te verwijten dat de Arbeidsinspectie indertijd geen onderzoek heeft ingesteld naar het ongeval, maar de rechtbank heeft geen aanwijzingen dat een dergelijk onderzoek zou hebben uitgewezen dat het aan veiligheidsmaatregelen heeft ontbroken. Eiser heeft dat ook niet aangevoerd.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder genoegzaam heeft aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan als redelijkerwijs nodig is om te voor-komen dat eiser in de uitoefening van zijn taak als lid van de vrijwillige brandweer schade lijdt.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het beroep is derhalve ongegrond.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2001
door mr. R.C.M. Reinarz als voorzitter en mr. J.P.M. Hopmans en mr. drs. E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.