ECLI:NL:RBMID:2001:AB3085

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 00/629
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor omzetderving door verkeersbesluit en contractuele wijzigingen

In deze zaak heeft de Arrondissementsrechtbank te Middelburg op 18 april 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, verweerder. Eiser heeft schadevergoeding gevorderd in verband met een verkeersbesluit dat op 14 maart 1989 is genomen, waardoor de bereikbaarheid van zijn Shellstation is verminderd. Eiser betwist de hoogte van de schadevergoeding die door verweerder is toegekend, welke is vastgesteld op f 23.828,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 augustus 1995.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser door de wijziging in het contract met Shell een deel van de schade die voorheen niet voor zijn rekening kwam, op zich heeft genomen. Deze wijziging is niet aan verweerder toe te rekenen, waardoor de grotere schade bij eiser niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komt. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de onderhandelingsruimte met Shell beperkt kan zijn geweest, het niet strikt noodzakelijk was om de overeenkomst zodanig te wijzigen dat de schade geheel bij eiser kwam te liggen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem geleden schade vóór de wijziging van het contract 50% van de totale brutowinst bedroeg, zoals hij stelt.

De rechtbank concludeert dat het besluit van verweerder om de schadevergoeding te berekenen op basis van 10% van de bruto winstderving, redelijk is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Eiser kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Enkelvoudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Reg.nr.: Awb 00/629
Uitspraak inzake:
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. M.W. Dieleman, advocaat te Middelburg,
tegen
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, verweerder.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 31 januari 2000 heeft verweerder het verzoek van eiser om schadevergoeding in verband met het verkeersbesluit van 14 maart 1989 toegewezen tot een bedrag van f 23.828,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 1995.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 18 september 2000 ongegrond verklaard.
Eiser is hiertegen in beroep bij de rechtbank gekomen.
Het geschil is op 30 maart 2001 behandeld ter zitting. Daarbij was aanwezig de heer J.W. Lievense als gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
2. Overwegingen.
Eiser heeft tot april 1996 in B een Shellstation geëxploiteerd aan de […]laan, hoek […]weg, op het punt waar de V-weg en de […]laan samenkomen.
Verweerder heeft, in verband met de openstelling van een nieuwe weg die de T-weg in B met de […]straat in C verbindt, bij het verkeersbesluit van 14 maart 1989 onder meer een gedeelte van de […]laan en van de V-weg afgesloten voor motorvoertuigen, behalve bestemmingsverkeer. De maatregelen zijn op 18 mei 1989 geëffectueerd.
Bij beschikking van 26 maart 1993 op het hiertegen door eiser ingesteld beroep, heeft de Kroon het verkeersbesluit vernietigd, onder de overweging dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid door geen onderzoek te doen naar de mogelijke schade die eiser van de maatregelen zou lijden. De litigieuze verkeersmaatregelen zijn vervolgens in september 1993 ongedaan gemaakt.
Eiser heeft vervolgens verzocht om vergoeding van de schade die hij als gevolg van die verkeersmaatregelen heeft geleden en dat heeft geresulteerd in het thans in geding zijnde besluit.
Verweerder stelt dat door de wijze waarop de aan eiser toekomende exploitatievergoeding wordt berekend, van de bruto winstderving van het Shellstation van f 34.034,- per jaar slechts 10% ten laste van eiser komt. Vermeerderd met een kapitalisatiefactor 7, komt de totale schade daarmee volgens verweerder uit op f 23.828,-. Met de wijziging in het exploitatiecontract dient volgens verweerder geen rekening te worden gehouden, nu die wijziging zich heeft voorgedaan na het schadetoebrengend feit en aannemelijk is, althans verwacht had mogen worden, dat eiser bij het afsluiten van dat contract rekening hield met de inmiddels teruggelopen omzet. Voor zover de nieuwe overeenkomst een groter nadeel voor eiser met zich heeft gebracht, dient dat voor zijn rekening te blijven.
Eiser meent dat hij in de jaren 1989 en 1990 niet 10%, maar 50% van de brutowinst ontving en dat zijn schade in die jaren dus ook 50% van de winstderving bedroeg. Voor de periode van mei 1989 tot 1 januari 1991 bedraagt zijn schade f 26.943,52. Door jurisprudentie van de Hoge Raad diende het exploitatiecontract met Shell Nederland echter te worden herzien, waardoor met ingang van 1991 de volledige winstderving voor rekening van eiser kwam. Hiermee is volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden bij de berekening van de hem toegekende schade. Zijn schade bedraagt volgens hem voor de periode 1991 tot en met maart 1995 f 178.678,50. De totale schade beloopt derhalve volgens eiser f 205.622,02.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het besluit van 31 januari 2000 te worden aangemerkt als een zelfstandig schadebesluit en is hierop, anders dan waar de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (sAOZ) in haar advies van april 1999 van uit lijkt te gaan, niet artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van toepassing.
Vaststaat dat de omzet van het Shellstation door de verminderde bereikbaarheid ten gevolge van de het verkeersbesluit is teruggelopen en dat verweerder de dientengevolge door eiser geleden schade dient te vergoeden. Tussen partijen is de hoogte van de door eiser geleden schade in geschil.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser door de wijziging in het contract met Shell een deel van de schade die voorheen niet voor zijn rekening kwam, op zich heeft genomen. Deze wijziging is echter niet aan verweerder toe te rekenen zodat de eventuele daardoor grotere schade bij eiser niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komt. De rechtbank merkt hierbij op dat, hoewel de onderhandelingsruimte met Shell vanwege de uniformiteit van de contracten in Nederland beperkt zal zijn geweest, het naar haar oordeel niet strikt noodzakelijk was de overeenkomst zodanig te wijzigen dat de schade daardoor, zoals eiser stelt, geheel bij hem kwam te liggen. Denkbaar is dat de inhoud en met name de hoogte van de huur afhankelijk werd gesteld van de locatie en de aldaar te behalen omzet. Daarbij had wel degelijk rekening gehouden kunnen worden met de omzetderving die eiser inmiddels leed. De door eiser aangehaalde arresten van de Hoge Raad sluiten een dergelijke individualisering van de contracten met pomphouders in ieder geval niet uit.
Dat de door eiser geleden schade vóór de wijziging van het contract niet 10%, maar 50% van de totale brutowinst bedroeg, is de rechtbank niet aannemelijk geworden. Eiser heeft nagelaten dit standpunt met concrete gegeven te onderbouwen, zodat de rechtbank geen reden ziet om aan te nemen dat verweerder op dit punt niet van de juistheid van het advies van de sAOZ mocht uitgaan.
Uit het voorgaande volgt dat niet gezegd kan worden dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Het beroep is derhalve ongegrond.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2001
door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. J. de Graaf, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.