ECLI:NL:RBMID:2001:AB2244
Rechtbank Middelburg
- Hoger beroep
- B.J.R.P. Verhoeven
- S.M.J. van Dijk
- N. van der Ploeg-Hogervorst
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onrechtmatige daad door valse beschuldiging door minderjarige
In deze zaak heeft de arrondissementsrechtbank te Middelburg op 23 mei 2001 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil dat voortvloeide uit valse beschuldigingen die door een minderjarige dochter zijn geuit tegen haar vader, [appellant]. De rechtbank overweegt dat de appellant zijn hoger beroep heeft beperkt tot de overwegingen en beslissingen van de kantonrechter in eerdere vonnissen. De appellant heeft drie grieven geformuleerd, waarbij hij betoogt dat de kantonrechter onterecht heeft geoordeeld over de toerekenbaarheid van de valse beschuldigingen aan de dochter, die op het moment van de uitlatingen nog geen veertien jaar oud was.
De rechtbank stelt vast dat het uiten van een valse beschuldiging door een kind onder de veertien jaar niet kan worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, zoals bepaald in artikel 6:164 BW. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor de uitlatingen niet kan worden gelegd bij de dochter. De rechtbank wijst erop dat de appellant niet kan eisen dat de dochter haar beschuldiging intrekt, aangezien deze niet aan haar kan worden toegerekend. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken dat de dochter meerdere keren heeft aangegeven dat haar beschuldiging onjuist was.
De derde grief van de appellant betreft de vraag of de kantonrechter verplicht was om een proces-verbaal op te maken van de comparitie. De rechtbank oordeelt dat de kantonrechter onterecht heeft besloten geen proces-verbaal op te maken, maar dat deze beslissing geen invloed heeft gehad op de eindbeslissingen. De rechtbank concludeert dat de grieven van de appellant falen en bekrachtigt de eerdere vonnissen van de kantonrechter. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.