ECLI:NL:RBMID:2001:AB2116

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
6 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/57 VV
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake waterstaatswerk en eigendomsrecht

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg op 6 februari 2001 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Verkeer en Waterstaat, waarin werd medegedeeld dat op hun percelen uitzet- en graafwerkzaamheden zouden worden uitgevoerd in verband met de verbetering van de ontsluiting van de Westerscheldetunnel. De verzoekers hebben de president verzocht om het bestreden besluit te schorsen, omdat zij van mening zijn dat de werkzaamheden niet onder de Waterstaatswet 1900 vallen en dat er nog geen bouwvergunning is afgegeven.

De president heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij overwoog dat de verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening, omdat de betreding van hun percelen een inbreuk op hun eigendomsrecht met zich meebrengt. Echter, de president oordeelde dat het bestreden besluit voorshands niet in bezwaar zal worden vernietigd, omdat de werkzaamheden zijn gericht op het onderzoeken van de haalbaarheid van de plannen. De president concludeerde dat de verzoekers de werkzaamheden moeten gedogen op basis van artikel 9 lid 1 van de Waterstaatswet 1900, dat bepaalt dat eigenaars en gebruikers van grond de noodzakelijke werkzaamheden moeten dulden, mits dit tijdig is aangekondigd.

De uitspraak benadrukt de balans tussen het publieke belang van waterstaatswerken en de bescherming van individuele eigendomsrechten. De president heeft de interpretatie van het begrip 'waterstaatswerk' verbreed, door ook de aanleg van wegen onder deze wet te scharen, wat een belangrijke overweging is in het kader van de rechtsbescherming van verzoekers.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
President, rechtsprekend in Bestuursgeschillen
Reg.nr.: 01/57 VV
Uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) inzake:
[verzoeker A] en [verzoeker B] te [woonplaats], gemeente [gemeente], verzoekers,
gemachtigde: mr. J. Ossewaarde
tegen
De minister van verkeer en waterstaat (de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat directie Zeeland), verweerder,
gemachtigde: mr. R. Karssen.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 26 januari 2001 heeft verweerder aan verzoekers medegedeeld dat vanaf 31 januari 2001 op drie van hun percelen uitzet- en sondeerwerkzaamheden en op één perceel uitzet- en graafwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd, zulks in verband met het detail-ontwerp voor een verbeterde ontsluiting van de Westerscheldetunnel.
Hiertegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Het geschil is op 5 februari 2001 behandeld ter zitting. Daarbij waren de voornoemde gemachtigden van partijen aanwezig.
2. Overwegingen.
Artikel 9 lid 1 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat, wanneer tot het maken van ontwerpen voor het aanleggen, onderhouden of verbeteren van een waterstaatswerk, gravingen, opmetingen of het stellen van tekens op iemands grond nodig wordt geacht, zowel de eigenaars als de gebruikers van die grond dit moeten gedogen, mits hen dit tenminste tweemaal vier en twintig uur door het bestuur van het publiekrechtelijk lichaam dat het waterstaatswerk ontwerpt, aanlegt, onderhoudt of verbetert, hetzij door de burgemeester, is aangezegd.
Verweerder heeft de bevoegdheid om de percelen van verzoeker te betreden en daar metingen en graafwerkzaamheden te verrichten gebaseerd op voornoemd artikel.
Verzoekers stellen dat het bestreden besluit niet op dit artikel gebaseerd kon worden omdat de aan te leggen werken geen "waterstaatswerken" als bedoeld in de Waterstaatswet 1900 betreffen, maar kunstwerken die het Havenschap Zeeland Seaports en de N.V. Westerscheldetunnel aangelegd wensen te zien ten behoeve van containeroverslagbedrijven in het Sloegebied. Bovendien staat volgens verzoekers nog niet vast dat de werken daadwerkelijk kunnen worden aangelegd omdat het bestemmingsplan nog niet is gewijzigd en er nog geen bouwvergunning is afgegeven.
De president overweegt dienaangaande het volgende.
Voorshands is voldoende aannemelijk dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening. Betreding van de percelen van verzoekers en het aldaar verrichten van werkzaamheden houdt immers een inbreuk op hun eigendomsrecht in. Een dergelijke inbreuk dient, ook al is het slechts een inbreuk van geringe aard en wordt eventueel aangerichte schade hersteld of vergoed, een deugdelijke grondslag te hebben.
De president is echter voorshands met verweerder van oordeel dat artikel 9 lid 1 van de Waterstaatswet 1900 met zich brengt dat verzoekers de in het geding zijnde werkzaamheden moeten gedogen. Hoewel het begrip "waterstaatswerk" in die wet niet nader is omschreven acht de president aannemelijk dat hieronder ook de aanleg van wegen dient te worden verstaan. De president vindt aanleiding voor deze interpretatie in het Organiek Besluit Rijkswaterstaat (Besluit van 14 januari 1971, Stb. 42, tot uitvoering van artikel 5, tweede lid, Waterstaatswet 1900), waarvan artikel 2 bepaalt dat de Rijkswaterstaat is belast met onder meer in het algemeen de behandeling van waterstaatsaangelegenheden, waaronder de zorg voor landwegen en oeververbindingen en een veilige en vlotte verkeersafwikkeling te water en op de weg alsmede met de aanleg, het beheer en het onderhoud van onder meer landwegen.
Bovendien pleegt men in de literatuur en de praktijk onderscheid te maken tussen de "natte" en de "droge" waterstaatszorg, waarbij tot de laatste behoort de zorg voor de landwegen.
Dat de plannen voor de verbetering van de ontsluiting van het Sloegebied, zoals verzoekers stellen, zich nog slechts in een pril stadium bevinden, acht de president in dit verband niet relevant. De werkzaamheden zijn er immers juist op gericht te onderzoeken of verdere ontwikkeling van de plannen zinvol is.
Nu voorshands geen aanleiding bestaat er van uit te gaan dat het bestreden besluit in bezwaar zal worden vernietigd, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
3. Uitspraak
De president van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2001 door mr. T. Damsteegt als president, in tegenwoordigheid van J. de Graaf als griffier.
Griffier, President,
Afschrift verzonden op:
1