ECLI:NL:RBMID:2001:AB1636
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Teruggeleiding van een minderjarige naar Griekenland na ongeoorloofde overbrenging
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Middelburg op 17 mei 2001 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar Griekenland. De Centrale Autoriteit had op 9 april 2001 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om de minderjarige terug te leiden naar zijn gewone verblijfplaats in Griekenland, na een ongeoorloofde overbrenging door de moeder. De vader en de moeder waren op 15 oktober 1995 in Griekenland gehuwd en de minderjarige was daar geboren. De moeder had op 1 februari 2001 zonder toestemming van de vader de minderjarige naar Nederland gebracht.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de feiten vastgesteld. De moeder voerde aan dat de Centrale Autoriteit niet ontvankelijk was in haar verzoek, omdat er stukken waren die niet in het Nederlands waren vertaald. De kinderrechter oordeelde echter dat aan de vereisten van het Haags Verdrag was voldaan, aangezien de stukken in het Engels waren vertaald en de moeder in staat was Grieks te lezen.
De kinderrechter oordeelde dat de overbrenging van de minderjarige door de moeder ongeoorloofd was, omdat zij dit zonder instemming van de vader had gedaan. De moeder had niet aannemelijk gemaakt dat de minderjarige bij terugkeer naar Griekenland aan lichamelijk of geestelijk gevaar zou worden blootgesteld. De kinderrechter besloot dat de minderjarige vóór 1 juli 2001 moest worden teruggeleid naar Griekenland en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De verzoeken van de moeder om de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, werden afgewezen, omdat de kinderrechter daartoe niet bevoegd was.