ECLI:NL:RBMID:2001:AB0899

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
21/2001
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op het m.s. Clipper Cheyenne in het kader van surseance van betaling

In deze zaak, die op 16 februari 2001 door de Rechtbank Middelburg werd behandeld, ging het om een kort geding tussen SNC Transport de Projet Industriel en Scheldepoort B.V. SNC had een vordering van NLG 312.450,19 op Scheldepoort, die voortvloeide uit reparatiewerkzaamheden. Deze vordering was onbetaald gebleven, en op 25 juli 2000 was aan SNC surseance van betaling verleend door de rechtbank van Le Havre. Scheldepoort had op 7 februari 2001 beslag gelegd op het m.s. Clipper Cheyenne, dat eigendom was van SNC, na verkregen verlof van de beslagrechter in Antwerpen. Dit beslag werd echter op 12 februari 2001 opgeheven, omdat het Belgische verdrag beslaglegging verbiedt in verband met de surseance van betaling die aan SNC was verleend.

Scheldepoort vroeg vervolgens verlof aan de president van de rechtbank in Middelburg om opnieuw beslag te leggen op het schip, zonder melding te maken van het eerdere beslag in België. SNC betwistte de rechtmatigheid van dit nieuwe beslag en stelde dat het Brussels verdrag van 1952, dat bepaalt dat er slechts eenmaal beslag kan worden gelegd op een schip voor dezelfde vordering, van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat Scheldepoort niet had voldaan aan de verplichting om een volledige voorstelling van zaken te geven, aangezien zij op de hoogte was van de surseance van betaling van SNC en het eerdere beslag in België.

De president van de rechtbank besloot dat het beslag op het m.s. Clipper Cheyenne niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank hefte het beslag op en verbood Scheldepoort om gebruik te maken van het verlof tot beslaglegging. Tevens werd Scheldepoort veroordeeld in de kosten van het kort geding. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om transparant te zijn over eerdere juridische stappen in het kader van beslaglegging, vooral in het licht van internationale verdragen en de gevolgen van surseance van betaling.

Uitspraak

d.d. 16 februari 2001
De president van de arrondissementsrechtbank te Middelburg overweegt en beslist als volgt inzake:
kort geding nr. 21/2001
De vennootschap naar Frans recht
SNC Transport de Projet Industriel,
gevestigd te Le Havre, Frankrijk,
eiseres,
procureur: mr C.H. Brinkman,
advocaat : mr W.H. Claassen te Rotterdam;
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Scheldepoort B.V.,
gevestigd te Ritthem, gemeente Vlissingen,
gedaagde, vrijwillig verschenen,
procureur: mr K.P.T.G. Flos,
advocaat : mr M. Vietsch te Rotterdam.
1. Het procesverloop
SNC heeft in kort geding gevorderd intrekking van een gegeven verlof tot beslaglegging, althans een verbod van dat verlof gebruik te maken, althans opheffing van het beslag.
Scheldpoort is vrijwillig verschenen.
Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd en producties in het geding gebracht.
2. De feiten
Scheldepoort heeft van SNC in verband met verrichte reparatiewerkzaamheden in februari 2000 per saldo nog NLG 312.450,19 te vorderen. Die vordering is tot op heden onbetaald gebleven.
Op 25 juli 2000 is aan SNC surseance van betaling verleend door de rechtbank van Le Havre.
Scheldepoort heeft op 7 februari 2001 voor de onderhavige vordering, na verkregen verlof van de Beslagrechter in Antwerpen, beslag gelegd op het m.s. "Clipper Cheyenne", in eigendom toebehorend aan SNC. Dit beslag is op twaalf februari 2001 na een kort geding, gehouden op verzoek van SNC, vrijwillig opgeheven omdat een Frans-Belgisch verdrag beslaglegging verbiedt in verband met de surseance van betaling die in Frankrijk is verleend. Op dezelfde dag heeft Scheldepoort bij de president in Middelburg verlof gevraagd en gekregen om beslag te leggen op genoemd schip. In dat beslagrekest was niets vermeld over de eerdere mislukte beslaglegging in België.
Scheldepoort is vanaf het begin op de hoogte geweest van de surseance van betaling van SNC.
3. Het geschil
3.1. SNC stelt dat haar vordering toewijsbaar is reeds omdat Scheldepoort in haar beslagrekest aan de president te Middelburg geen melding heeft gemaakt van het eerdere beslag in België terwijl zij wist dat dit relevant was in verband met het Brussels verdrag conservatoir beslag op zeeschepen van 1952.
Verder stelt zij dat op grond van art. 3 van dit verdrag, de zg. ne bis in idem regel geldt, zodat een tweede beslag op hetzelfde schip voor dezelfde vordering, behoudens uitzonderingen die hier niet van toepassing zijn, niet toegestaan is.
3.2. Scheldepoort heeft ook verwezen naar het Brussels verdrag van 1952 en gesteld dat zij gerechtigd was alsnog verlof te vragen voor het leggen van beslag omdat zij na het eerste beslag in België nog steeds geen zekerheidstelling voor haar vordering heeft.
3.3. SNC stelt verder dat beslag niet meer mogelijk is vanwege de in Frankrijk uitgesproken surseance van betaling. Zij wijst er daarbij op dat ten aanzien van het faillissementsrecht de territorialiteitsgedachte verlaten is door de Hoge Raad. Verder wijst zij in dit verband op de EG-Verordening betreffende insolventieprocedures die afgekondigd is en 31 mei 2002 in werking zal treden.
3.4. Scheldepoort stelt zich op het standpunt dat het territorialiteitsbeginsel nog geldt en wijst erop dat de verordening nog niet in werking is getreden. Zij bestrijdt dat in deze geanticipeerd kan worden op die verordening.
3.5. Partijen hebben verder gedebatteerd over de hoogte van de vordering waarvoor beslag kan worden gelegd, namelijk met of zonder rente.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Bij beslagrekesten wordt als regel de verweerder niet gehoord. Dat brengt de plicht mee in het verzoek waarmee verlof wordt gevraagd beslag te leggen, een zo volledig mogelijke voorstelling van zaken te geven. Die regel geldt zeker in dit geval, waarin Scheldepoort op 12 februari 2001 het beslag in België heeft opgeheven en op dezelfde dag in Nederland op dezelfde gronden verlof tot het leggen van beslag op hetzelfde schip heeft gevraagd. Verzoekster wist dat dit eerdere beslag in België voor de beoordeling van het verzoek van belang was vanwege het in deze toepasselijke Brussels verdrag van 1952.
4.2. Het Brussels verdrag van 1952 bepaalt in artikel 3 dat ter zake van eenzelfde zeerechtelijke vordering slechts eenmaal beslag gelegd kan worden op een schip, behoudens bijzondere omstandigheden. De bedoeling van het verdrag is dat schepen niet voortdurend worden bedreigd met beslaglegging, behoudens bijzondere omstandigheden.
Een bijzondere omstandigheid is niet dat een in België gelegd beslag ten gevolge van een verdrag tussen België en Frankrijk opgeheven moet worden. Als dit wel een reden was dan zou het hierboven omschreven doel van het verdrag voorbijgeschoten worden. Een crediteur zou dan nog steeds in diverse landen kunnen proberen middels beslag zekerheid voor zijn vordering te krijgen totdat er een land is waarin dit lukt. Dat is in strijd met de bedoeling van het verdrag.
4.3. In het faillissementsrecht heeft lange tijd het territorialiteitsbeginsel gegolden. In het door partijen aangehaalde arrest van 24 oktober 1997 Gustafsen/Mosk, lijkt voor het eerst sprake te zijn van een kentering. Ten tijde van het wijzen van dit arrest was nog sprake van een nog niet geratificeerd Europees Verdrag betreffende insolventieprocedures. Thans is er de EG-Verordening van 29 mei 2000 (Europese Insolventieverordening) die op 31 mei 2002 inwerking zal treden. In deze verordening is een automatische erkenning opgenomen van de insolventieprocedure in een lidstaat door de andere lidstaten. In samenhang met de lex concursus van de insolventieprocedure wordt er zo voor gezorgd dat de hoofdprocedure (hier: in Frankrijk) ook in andere lidstaten (hier: in Nederland) de gevolgen heeft die daaraan worden verbonden door het recht van het lidstaat (hier: Frankrijk) waar de procedure is geopend. Het schip van SNC valt in dat geval in de surseance en de crediteuren in de lidstaten kunnen zich volgens Frans recht dan niet bij voorrang verhalen op dit schip, maar dienen hun vordering in te dienen bij de curator/bewindvoerder. Deze regeling bevordert in Europees verband de gelijkheid van crediteuren.
Omdat vaststaat dat deze verordening volgend jaar in werking zal treden en deze verordening een voorlopig eindpunt is van een reeds langgeleden ingezette weg in de richting van een regeling van het insolventierecht in Europees verband mag, anders dan Scheldepoort stelt, geanticipeerd worden op deze regeling. Het gevolg is dat geen beslag meer op dit vermogensbestanddeel van SNC - het m.s. Clipper Cheyenne - gelegd kan worden, maar Scheldepoort haar vordering in Frankrijk bij de bewindvoerder moet indienen.
4.4. Op bovengenoemde gronden zijn de vorderingen van SNC toewijsbaar. Het is niet zeker of het schip thans onder beslag ligt of in Antwerpen wacht op de uitkomst van dit geding. Daarom zullen de vorderingen worden toegewezen als hieronder aangegeven.
5. De beslissing
De President, rechtdoende in kort geding:
heft op het ten laste van SNC op het m.s. Clipper Cheyenne gelegde beslag;
of, indien dit beslag nog niet is gelegd:
verbiedt Scheldepoort gebruik te maken van het tussen partijen in geschil zijnde beslagverlof van 12 februari 2001;
beide veroordelingen op straffe van een dwangsom van NLG 100.000,-- per dag of gedeelte daarvan met een maximum van NLG 2.000.000,-- dat Scheldepoort in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen nadat dit aan haar zal zijn betekend;
veroordeelt Scheldepoort in de kosten van dit kort geding aan de zijde van SNC gevallen, zijnde voor verschotten NLG 400,-- en voor procureurssalaris NLG 2.000,--.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, fungerend president, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.