ECLI:NL:RBMID:2001:AB0898

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
8/2001
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verhindering van bouw en gebruik van laad- en losplatforms door gemeente

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft Vinium Investments B.V. de gemeente Middelburg aangeklaagd. Vinium heeft een bouwvergunning verkregen voor een winkelcentrum, maar de gemeente heeft belemmeringen opgegeworpen voor het gebruik van de in- en uitrit van de parkeergarage en de bouw van laad- en losplatforms. De gemeente heeft in een brief van 14 december 2000 aangegeven dat het gebruik van de parkeergarage niet gedoogd zal worden zonder nadere voorzieningen, wat Vinium als onrechtmatig beschouwt. Vinium stelt dat de gemeente onzorgvuldig handelt door pas anderhalf jaar na de vergunningverlening voorwaarden te stellen aan de situering van de uitrit.

De president van de rechtbank overweegt dat het geschil een aanzienlijke bestuursrechtelijke component bevat, maar dat er nog geen voor beroep vatbare beslissingen zijn genomen door de gemeente. De burgerlijke rechter is bevoegd om te oordelen over het feitelijk handelen van de gemeente. De president komt tot de conclusie dat Vinium een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, aangezien de bouw van het winkelcentrum in een eindstadium is en vertraging aanzienlijke schade kan veroorzaken.

De president beveelt de gemeente om de bouw en het gebruik van de laad- en losplatforms te gedogen, ook als deze op gemeentegrond plaatsvinden, totdat de bestuursrechter heeft beslist op een eventueel handhavingsbesluit. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de proceskosten worden gecompenseerd. De president wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

d.d. 15 februari 2001.
De president van de arrondissementsrechtbank te Middelburg overweegt en beslist als volgt inzake:
Kort geding nr. 8/2001.
De besloten vennootschap Vinium Investments B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
eiseres,
advocaat: mr. K.M. Peters,
procureur: mr. E.H.A. Schute,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon de gemeente Middelburg,
zetelende te Middelburg,
gedaagde,
procureur: mr. U.T. Hoekstra.
1. Het verloop van het geding.
Partijen worden verder aangeduid als Vinium en de gemeente.
Ter terechtzitting van 8 februari 2001 heeft Vinium, verkort weergegeven, gevorderd:
a. de gemeente te veroordelen c.q. te bevelen onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis het gebruik van de in- en uitrit van de parkeergarage van het winkelcomplex Achter de Houttuinen, daaronder begrepen het in- en uitwegen op de openbare weg vanuit die parkeergarage, te gedogen totdat onherroepelijk zal zijn beslist op de door Vinium ter zake aangevraagde uitwegvergunning als bedoeld in de APV Middelburg;
b. de gemeente te veroordelen c.q. te bevelen onmiddellijk na betekening van het in deze te wijzen vonnis de bouw en vervolgens het gebruik van de laad- en losplatforms ter plaatse van de Looierssingel te gedogen, ook voor zover deze bouw en dit gebruik plaatsvindt op gemeentegrond, in ieder geval totdat, indien de gemeente indachtig haar standpunt besluit alsnog te beslissen op de ter zake aangevraagde bouwvergunning dan wel met betrekking tot deze bouw, respectievelijk het gebruik van de laadplatforms een handhavingsbesluit neemt, in de bestuursrechtelijke procedures dienaangaande onherroepelijk zal zijn beslist;
één en ander op verbeurte van een dwangsom van f.50.000,-- per dag dat de gemeente in gebreke blijft aan één van deze veroordelingen c.q. bevelen te voldoen.
Vinium vordert voorts de gemeente te veroordelen in de kosten van het geding.
De gemeente heeft verweer gevoerd.
Na verder debat is vonnis gevraagd. De inhoud van de overgelegde processtukken, waaronder pleitnota's en producties zijdens beide partijen, geldt als hier ingelast.
2. De feiten.
In dit geding wordt voorshands van de volgende feiten uitgegaan:
2.1. Voor de bouw van een winkelcentrum c.a. op de door Vinium aangekochte percelen tussen de Looierssingel en Achter de Houttuinen is door de gemeente op 23 juli 1999 aan Vinium een bouwvergunning afgegeven.
2.2. In het aan de verstrekte bouwvergunning ten grondslag liggend ontwerp van Vinium is de in- en uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente gesitueerd aan Achter de Houttuinen, de voorzijde van het winkelcentrum. In dat ontwerp is bevoorrading van het complex voorzien aan de achterzijde, de Looierssingel. Vinium heeft bij brief van haar architect van 12 oktober 2000 aan de gemeente te kennen gegeven dat zij ten behoeve van die bevoorrading in de grond verzinkbare laad- en losplatforms wenst te construeren; deze platforms bevinden zich voor een strook van ca. vijftig centimeter op in eigendom aan de gemeente toebehorende grond. De brief is door partijen aangemerkt als een verzoek om een bouwvergunning voor de constructie van deze platforms te verlenen.
2.3. De gemeente heeft Vinium bij brief d.d. 14 december 2000 laten weten dat het gebruik van de parkeergarage uit oogpunt van verkeersveiligheid op bezwaren stuit zodanig dat voor het uitwegen op de openbare weg zonder nadere voorzieningen geen toestemming kan worden verleend. De gemeente heeft aangekondigd het feitelijk gebruik van de garage gedurende de afwikkeling van een bestuursrechtelijke procedure niet te zullen gedogen.
2.4. De gemeente staat de afbouw en/ of het gebruik van de laad- en losplatforms voor bevoorrading van het winkelcomplex feitelijk niet toe en heeft Vinium bij brief d.d. 11 januari 2001 onder meer gesommeerd de ter plaatse in de grond aangebrachte bekisting te verwijderen. De gemeente heeft de aannemers van Vinium rechtstreeks gesommeerd de werkzaamheden te staken.
3. Het geschil.
3.1.1 Vinium acht de door de gemeente aangekondigde belemmeringen van het gebruik van de uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum onrechtmatig. Vinium stelt daartoe dat de in- en uitrit van de parkeergarage, niettegenstaande haar voornemen deze in verband met de verkeersveiligheid aan de achterzijde te situeren, op uitdrukkelijk verzoek van de gemeente aan de voorzijde van het winkelcentrum is gesitueerd. Daar komt, aldus Vinium, bij dat de gemeente eerst anderhalf jaar nadat op het bouwplan d.d. 23 juli 1999 bouwvergunning was verleend, te weten bij brief d.d. 14 december 2000, terwijl de bouw van de garage zich in een eindfase bevond, heeft aangekondigd geen toestemming te verlenen voor het uitwegen op de openbare weg en voorwaarden heeft gesteld aan de situering van de uitrit. De gemeente heeft eerst per 21 december 2000, hoewel Vinium daarop niet, op navraag, door de gemeente was gewezen, na een wijziging van de APV, een vergunning voor de uitweg geëist en aan het verlenen van die vergunning nieuwe voorwaarden gesteld. Gelet op de voorgeschiedenis acht Vinium deze handelwijze onzorgvuldig. Vinium stelt dat, zo de gemeente thans geacht wordt gerechtigd te zijn om voorwaarden te stellen aan de situering van de uitrit, de door de gemeente in verband met de verkeersveiligheid gewenste verbreding van het trottoir aan Achter de Houttuinen, gezien de geringe wegbreedte die daardoor resteert, niet mogelijk is. Vinium is bereid mee te denken over alternatieve oplossingen teneinde de verkeersveiligheid te bevorderen.
3.1.2 Vinium acht voorts de verhindering door de gemeente van de bouw van de platforms, waartoe de gemeente zich onder meer beroept op haar eigendomsrecht, onrechtmatig. Ze stelt dat zij er van uit mocht gaan dat de gemeente met deze bouw akkoord ging, nu de gemeente ter gelegenheid van het overleg op 26 september 2000 niet onwelwillend stond tegenover de thans gekozen constructie waarbij een strook van vijftig centimeter gemeentegrond wordt gebruikt. Voorts moet de noodzakelijke vergunning geacht worden van rechtswege te zijn verleend nu de gemeente niet tijdig heeft beslist op de ingediende aanvraag. Daar komt bij dat vanaf het begin van de bouwaanvraag heeft vastgestaan dat er aan de zijde van de Looierssingel geladen en gelost zou moeten worden, zoals ook voorheen steeds het geval is geweest. De met betrekking tot het complex verleende bouwvergunning is gegrond op een ontwerp waarbij is uitgegaan van het laden en lossen aan de zijde van de Looierssingel op een hoogte die ruim twee meter boven straatniveau ligt, hetgeen noodzaakt tot de constructie van platforms. Een andere dan de thans gekozen oplossing is slechts mogelijk met een ingrijpende en zeer kostbare wijziging van het oorspronkelijke bouwplan. De aanwezigheid van leidingen onder de Looierssingel staat aan gebruik van de strook grond door Vinium niet in de weg, aangezien deze zich vier meter uit de gevel bevinden.
3.2.1 De gemeente voert primair als verweer aan dat Vinium niet-ontvankelijk is in haar vorderingen nu in een civielrechtelijk kort geding niet kan worden geoordeeld over bestuursrechtelijke besluitvorming of maatregelen, zoals de aanzegging van de gemeente om de bouwwerkzaamheden van de laad- en losplatforms te staken. De gemeente betwist het spoedeisend belang bij de vorderingen.
3.2.2 De gemeente wenst het in- en uitwegen op de openbare weg vanaf de parkeergarage op de wijze waarop dat thans op grond van het bouwplan zou dienen te geschieden vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet te gedogen. Ze stelt dat het bestaande trottoir door Vinium dient te worden verbreed en is bereid tot overleg omtrent de mogelijkheden tot verbetering van de verkeersveiligheid.
De gemeente betwist dat zij toestemming heeft verleend voor de bouw van de laad- en losplatforms; zij heeft in het overleg met Vinium d.d. 26 september 2000 negatief gereageerd op de wens van Vinium om de laad- en losplatforms te bouwen op de in eigendom aan de gemeente toebehorende grond aan de Looierssingel en heeft enkel bereidheid getoond na te denken over oplossingen. De gemeente verwijst voorts onder meer naar de door haar aan Vinium gezonden brief d.d. 22 november 2000 waarin de gemeente vermeldt dat geen wederzijdse wilsovereenstemming omtrent de verkoop van de stukjes grond is ontstaan. De gemeente voert aan dat zij de in oktober 2000 verzochte bouwvergunning niet kan verlenen omdat de Looierssingel de bestemming verkeersdoeleinden heeft en de aanwezigheid van laad- en losplatforms de verkeersveiligheid in gevaar zal brengen en omdat zich in de Looierssingel leidingen bevinden.
4. De beoordeling.
4.1. Juist is dat het geschil tussen partijen een aanzienlijke bestuursrechtelijke component bevat. Door de gemeente zijn echter ten aanzien van het onthouden van vergunningen betreffende de in- en uitrit en de platforms, alsmede voor de toepassing van eventuele bestuursdwang nog geen voor beroep vatbare beslissingen genomen zodat de weg naar de bestuursrechter thans niet openstaat. Voorts wordt een oordeel gevraagd over het door Vinium als onrechtmatig aangemerkte feitelijk handelen van de gemeente, dat mede gestoeld is op de inbreuk door Vinium op eigendomsrechten van de gemeente. De burgerlijke rechter is derhalve bevoegd. Dat bij de beoordeling van de vorderingen mogelijk een inschatting moet worden gemaakt van het oordeel van de bestuursrechter doet daar niet aan af.
4.2 Tussen partijen staat als onvoldoende onweersproken vast dat de bouw van het winkelcentrum in een eindstadium is en dat Vinium bij toewijzing van haar vorderingen de verdere afbouw binnen een termijn van vier tot zes weken zou kunnen realiseren, alsmede dat vertraging van die afbouw tot aanzienlijke schade leidt. Daaruit volgt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde, ook in aanmerking genomen de omstandigheid dat Vinium nog met de gemeente tot overeenstemming zal moeten komen omtrent de aankoop van enkele perceeltjes grond en omtrent de vraag of de entree alsnog conform het oorspronkelijk bouwplan moet worden gerealiseerd.
4.3 Met betrekking tot de vordering van Vinium de gemeente te veroordelen c.q. te bevelen het gebruik van de in- en uitrit van de parkeergarage van het winkelcomplex, daaronder begrepen het in- en uitwegen op de openbare weg vanuit die parkeergarage, te gedogen, wordt als volgt overwogen. Vast staat dat Vinium juist uit een oogpunt van verkeersveiligheid voornemens was om de in- en uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum te situeren aan de zijde van de Looierssingel en dat deze in- en uitrit -niettegenstaande de daartegen geuite bezwaren zijdens Vinium- op uitdrukkelijk, eveneens op verkeersveiligheidsoverwe-gingen gebaseerd, verzoek van de gemeente aan de voorzijde van het winkelcentrum, te weten aan Achter de Houttuinen is gesitueerd. Deze omstandigheid brengt naar het oordeel van de president niet met zich mee dat de gemeente zonder meer akkoord dient te gaan met de omtrent de nadere aanpassingen van de in- en uitrit gedane voorstellen van Vinium. De president acht het stellen van nadere voorwaarden door de gemeente aangaande de nadere situering van de in- en uitrit en de daarmee verband houdende aanpassingen, welke voorwaarden zijn gericht op het verbeteren van de verkeersveiligheid, voorshands niet onrechtmatig jegens Vinium. Niet is gebleken dat Vinium er van uit mocht gaan dat geen nadere voorwaarden zouden worden gesteld. Wel zal de gemeente zich dienen te realiseren dat de door haar aan Vinium opgelegde situering van de in- en uitrit gezien de kennelijk beperkte breedte van de weg ter plaatse de mogelijkheden voor het construeren van voorzieningen beperkt; dat die voorzieningen voor rekening van Vinium komen en dat de gemeente ter zake garanties verlangt is niet onrechtmatig. Het is overigens onduidelijk gebleven hoe het overleg tussen partijen omtrent de aan de situering van de in- en uitweg te stellen nadere eisen alsmede omtrent het vergunningsvereiste is verlopen en voor een onderzoek daarnaar is in het kader van deze procedure geen plaats.
In het licht van het boven overwogene zal de vordering van Vinium met betrekking tot de in-en uitrit worden afgewezen.
4.4 De vraag of de gemeente onrechtmatig, want onzorgvuldig, handelt door, onder meer
met een beroep op haar recht van eigendom, te verhinderen dat de te construeren platforms deels op haar grond worden gesitueerd kan niet worden beantwoord zonder een voorlopig oordeel over de mate van waarschijnlijkheid dat de bestuursrechter een eventueel besluit tot weigering van de benodigde vergunning zou vernietigen.
Voor die beoordeling is onder meer van belang of de gemeente jegens Vinium de verwachting heeft gewekt dat zij de aanleg van de laad- en losplatforms op de haar in eigendom toebehorende grond zou toestaan. Aanvankelijk heeft zij duidelijk gemaakt geen platforms op de openbare weg toe te staan; toen was overigens nog sprake van een veel groter beslag op de weg dan thans het geval is. Gebleken is echter dat de gemeente bij het op 26 september 2000 met Vinium gehouden overleg aan Vinium weliswaar heeft laten weten niet akkoord te gaan met verkoop van de grond aan de Looierssingel en de situering van de platforms op deze openbare weg, maar welwillend te zijn haar standpunt te overwegen op grond van een door Vinium in te dienen plan. Op de vervolgens door Vinium op 12 oktober 2000 ingediende bouwaanvraag waarbij het beslag op de gemeentegrond werd beperkt tot een strook van vijftig centimeter is door de gemeente eerst in januari 2001 gereageerd met de mededeling dat zij overwoog die aanvraag niet te honoreren. Uit de door de gemeente aan Vinium gezonden brief d.d. 22 november 2000 kan, zo deze brief al betrekking heeft op de betreffende strook grond aan de Looierssingel, voorshands enkel worden afgeleid dat wilsovereenstemming over de verkoop van grond -wellicht ook van de grond waarin de platforms gedeeltelijk zijn beoogd- ontbreekt; van een weigering op de bovengenoemde aanvraag bouwvergunning tot bouw van het platform ter plaatse van de Looierssingel blijkt hier niet. Relevant is voorts dat Vinium onweersproken heeft gesteld dat uit het ontwerp op basis waarvan door de gemeente op 23 juli 1999 de bouwvergunning is verleend blijkt dat geladen en gelost dient te worden aan de zijde van de Looierssingel op een hoogte van twee meter dertig boven het straatniveau. De gemeente heeft toen, ondanks de bij haar aanwezig te achten deskundigheid, tegen deze situering van het laad en losvlak niet van bezwaren doen blijken. Gelet op dit één en ander is niet onwaarschijnlijk dat de gemeente in strijd zou handelen met het vertrouwensbeginsel door de vergunning te weigeren. De overige publiekrechtelijke argumenten lijken voorshands niet doorslaggevend. In het verleden heeft laden en lossen, naar onweersproken is gesteld, ter plaatse ook kunnen geschieden; ook zonder de platforms zal dat noodzakelijk zijn. De platforms zijn alleen in bedrijf tijdens dat laden lossen en voor het overige verzonken. De in beslag genomen ruimte op de openbare weg tijdens laden en lossen wordt nauwelijks vergroot. Voorts staat als onweersproken vast dat de onder de Looierssingel aangebrachte rioleringsbuizen zich vier meter uit de gevel en derhalve op geruime afstand van de platforms bevinden. Gezien het voorgaande moet het er voorshands voor worden gehouden dat ernstig rekening moet worden gehouden met vernietiging door de bestuursrechter van een eventueel besluit tot weigering van de bouwvergunning.
4.5 In dit geding dient er derhalve voorshands van te worden uitgegaan dat de bouw van de platforms niet op publiekrechtelijke bezwaren zal stuiten. Gelet op de, als overwogen, opgewekte verwachtingen zal de gemeente naar voorlopig oordeel evenmin met een beroep op haar eigendomsrecht de bouw mogen verhinderen omdat zij dan onrechtmatig zou handelen. Weliswaar kan zij niet verplicht worden tot eigendomsoverdracht maar andere privaatrechtelijke oplossingen zijn ook denkbaar. Het gevraagde bevel kan derhalve worden toegewezen zij het dat de duur ervan zal worden beperkt tot de bestuursrechter heeft beslist op een eventueel handhavingsbesluit van de gemeente met betrekking tot de platforms en, bij achterwege blijven van zo'n besluit, tot een jaar na betekening van dit vonnis. In het laatste geval zal dan voldoende duidelijk zijn omtrent de publiekrechtelijke aspecten; eventueel kan zonodig een nieuw verbod worden gevraagd indien dat niet het geval is. Er is geen reden om een dwangsom op te leggen omdat van de gemeente verwacht mag worden dat zij zich aan een rechterlijke beslissing conformeert.
4.6 Ten overvloede zij opgemerkt dat Vinium uiteraard het risico draagt dat zij op grond van
dit vonnis aangebrachte constructies zou dienen te verwijderen indien zij door de bestuursrechter ten aanzien van de platforms in het ongelijk zou worden gesteld.
4.7 De president zal de proceskosten compenseren nu partijen over en weer in het ongelijk
zijn gesteld.
5. De beslissing.
De president:
beveelt de gemeente onmiddellijk na betekening van dit vonnis de bouw en vervolgens het gebruik van de laad- en losplatforms ter plaatse van de Looierssingel te gedogen, ook voor zover deze bouw en dit gebruik plaatsvindt op gemeentegrond, totdat de bestuursrechter heeft beslist op een eventueel handhavingsbesluit van de gemeente met betrekking tot de platforms, dan wel, bij achterwege blijven van een dergelijk besluit, tot een jaar na betekening van dit vonnis;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek, president en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.