ECLI:NL:RBMID:2001:AB0705

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 98/709
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht gebruik van overplaatsingsbevoegdheid in het onderwijs

In deze zaak heeft de rechtbank Middelburg op 25 januari 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een groepsleerkracht, en de Bestuurscommissie openbaar onderwijs Kapelle. Eiser was sinds 15 april 1975 werkzaam in het openbaar lager onderwijs en had een aanstelling op basisschool 'X'. In 1998 werd eiser onvrijwillig overgeplaatst naar een andere basisschool, wat door verweerder werd gemotiveerd met disfunctioneren van eiser. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat er geen hoor en wederhoor had plaatsgevonden en dat de overplaatsing als een disciplinaire maatregel werd ervaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de bewering dat eiser disfunctioneerde. Er waren klachten van ouders, maar ook positieve reacties van andere ouders en collega's. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet adequaat had gereageerd op eisers weerlegging van de klachten en dat er geen recente functioneringsgesprekken waren die het disfunctioneren konden onderbouwen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zijn overplaatsingsbevoegdheid voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor deze was bedoeld, namelijk als een ordemaatregel vooruitlopend op een ontslag.

De rechtbank heeft het besluit van verweerder vernietigd wegens zorgvuldigheidsgebreken en het verbod van détournement de pouvoir. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het door hem betaalde griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van procedurele waarborgen bij onvrijwillige overplaatsingen in het onderwijs en de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Meervoudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Reg.nr.: Awb 98/709
Uitspraak inzake :
A, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg,
tegen
de Bestuurscommissie openbaar onderwijs Kapelle, gevestigd te Wemeldinge, verweerder.
1. Procesverloop.
Eiser is sinds 15 april 1975 als groepsleerkracht werkzaam in het openbaar lager onderwijs in B.
Bij akte van aanstelling van 22 december 1997 heeft verweerder eiser met ingang van 1 augustus 1997 aangesteld tot leraar in algemene dienst bij het openbaar onderwijs voor 38 uren per week en daarbij bepaald dat hij werkzaam is op openbare basisschool “X” te B.
Bij akte van aanstelling van 28 september 1998 heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 1 augustus 1998 werkzaam is op genoemde basisschool alsook op de openbare basisschool “Y” te Z.
Bij brief van 22 oktober 1998 heeft eiser een bezwaarschrift hiertegen ingediend.
Bij besluit van 4 december 1998 heeft verweerder eisers bezwaren ongegrond verklaard.
Van dit besluit is eiser in beroep gekomen bij deze rechtbank.
Het geschil is behandeld ter zitting van 9 november 2000.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.M. Moeliker.
Voor verweerder is verschenen diens gemachtigde mr. V.G.A. Kellenaar, juridisch adviseur bij de Vereniging van Openbare en Algemeen Toegankelijke Scholen.
Tevens was aanwezig: P, coördinator van het Managementteam voor openbaar onderwijs in de gemeente B.
2. Overwegingen
In geding is de in rubriek 1 genoemde akte van aanstelling van 28 september 1998 waarbij de eerdere aanstelling in die zin is gewijzigd dat eiser niet meer verantwoordelijk is voor een eigen groep en voor een deel van zijn werktijd is overgeplaatst naar een andere openbare basisschool binnen verweerders gezagsbereik.
Uit de stukken moet worden afgeleid dat het hier gaat om een onvrijwillige overplaatsing.
Verweerder heeft daarbij de zogenoemde Raamovereenkomst primair onderwijs 1998-2000 toegepast. Deze omvat afspraken tussen Besturenorganisaties/VNG en de centrales van overheidspersoneel over - voorzover hier van belang - het te voeren onderwijspersoneelsbeleid en biedt aldus bevoegde gezagsorganen die die Raamovereenkomst hebben overgenomen een kader voor het voeren van een eigen personeels (- en arbeidsvoorwaarden)beleid op bestuurs- en schoolniveau.
Ingevolge deze Raamovereenkomst, meer in het bijzonder de daarin opgenomen “Kaders voor de bestuursaanstelling”, dient het personeelsbeleid in geval van overplaatsing in beginsel gericht te zijn op vrijwillige overplaatsing. In een aantal gevallen is ook onvrijwillige over-plaatsing mogelijk. Een van die gevallen is: disfunctioneren van de betrokkene.
Verweerder heeft het overplaatsingsbesluit op deze grondslag gebaseerd.
Daarbij heeft verweerder overwogen dat er al geruime tijd problemen rond eisers functioneren zijn, dat er sinds februari 1998 talrijke klachten van ouders zijn geregistreerd en dat eiser in een brief van 29 april 1998 zelf heeft aangegeven, het gehele schooljaar 1997/1998 niet op een verantwoorde wijze les te hebben kunnen geven en zich ziek te hebben gemeld.
Eiser heeft aangevoerd dat over de klachten geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, dat de overplaatsing voor hem het karakter van een disciplinaire maatregel had en dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Aan het bestreden besluit is blijkens de gedingstukken het volgende voorafgegaan. Eiser heeft aan het begin van het schooljaar 1997/1998 gesignaleerd dat groep 7 een onevenredig zware groep was om les aan te geven. Dit werd veroorzaakt door de grote omvang van de groep, een slecht klasseklimaat en leerachterstanden. Samen met de directeur en in overleg met de ouders heeft eiser getracht met extra aandacht en maatregelen deze problemen het hoofd te bieden. Eiser is niettemin overspannen geraakt en heeft zich tegen de kerstvakantie ziek gemeld. Met behulp van het Regionaal Pedagogisch Centrum Zeeland is in januari 1998 een plan van aanpak opgesteld. Eiser is na de kerstvakantie weer halve dagen gaan werken en begin maart 1998 weer volledig. In de loop van het voorjaar zijn verschillende klachten van ouders binnengekomen. Verweerder heeft eiser eind april 1998 een aantal opties voorgehouden, met name gericht op zijn vertrek als leerkracht. Eiser heeft zich wederom ziek gemeld en in een brief van 29 april 1998 heeft hij zijn visie op de gang van zaken uiteengezet en meegedeeld dat hij zich met verweerders conclusie, dat hij moet vertrekken, niet kan verenigen. Eind juni 1998 heeft verweerder eiser voor de keuze gesteld om mee te werken aan hetzij een psychotechnisch onderzoek naar zijn geschiktheid als leraar, hetzij aan een outplacementprocedure.
Eiser is daar niet op ingegaan. Met ingang van 1 augustus 1998 is eiser volledig arbeidsgeschikt verklaard en daarop heeft verweerder eisers aanstelling gewijzigd. Eiser heeft daar bezwaar tegen gemaakt en in dat kader de klachten van de ouders gemotiveerd en gedocumenteerd weerlegd.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze feiten en omstandigheden verweerders conclusie dat eiser niet langer geschikt was om als groepsleerkracht te functioneren, niet rechtvaardigen.
Dat er klachten van ouders waren, acht de rechtbank op zichzelf niet van doorslaggevende betekenis. Het is niet ongebruikelijk dat bij problemen in een klas ouders hun kritiek op de leerkracht richten. Er waren echter ook tegenovergestelde reacties van andere ouders en tevens adhesiebetuigingen aan eiser van collega's. Verweerder heeft bovendien met betrekking tot de klachten onvoldoende hoor en wederhoor toegepast door op eisers weerlegging in het geheel niet in te gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts ten onrechte eisers brief van 29 april 1998 aangemerkt als een erkenning van eiser dat hij zich ongeschikt achtte als groepsleerkracht. Eiser heeft met die brief - wederom - aandacht gevraagd voor de bijzondere moeilijkheden waarvoor hij zich gedurende het gehele schooljaar geplaatst zag. Niettemin achtte eiser met voldoende steun en begeleiding een werkbare situatie mogelijk.
Ook overigens heeft de rechtbank in de stukken en het ter zitting besprokene geen aanknopingspunten gevonden die wijzen op verwijtbaar disfunctioneren van eiser. Met name ontbreken verslagen van recente functioneringsgesprekken waaruit zulks zou blijken. Verweerders tegenwerping dat er in het onderwijs weinig wordt gedocumenteerd, kan hieraan niet afdoen.
Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit niet worden gedragen door de motieven die verweerder eraan ten grondslag heeft gelegd. Reeds op die grond en vanwege de hiervoor gesignaleerde zorgvuldigheidsgebreken komt het derhalve voor vernietiging in aanmerking.
Daarbij komt naar het oordeel van de rechtbank nog dat verweerder van zijn overplaatsings-bevoegdheid gebruik heeft gemaakt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven. Van meet af aan heeft verweerders besluitvorming in deze in het teken gestaan van een vertrek van eiser als leerkracht en is deze bevoegdheid als een soort ordemaatregel, vooruit-lopend op eisers ontslag, toegepast, terwijl deze bevoegdheid is bedoeld om een evenwichtige en verantwoorde taakbelasting en taaktoedeling te realiseren ter verwezenlijking van het schoolbeleid.
Verweerder heeft aldus in strijd gehandeld met het verbod van detournement de pouvoir.
Voorts is ingevolge de Raamovereenkomst de onvrijwillige overplaatsing met bijzondere procedurele waarborgen omgeven, zoals overleg vooraf omtrent de condities, schriftelijke vastlegging van die condities, een uiteenzetting van de belangenafweging die heeft plaatsgevonden en de mogelijkheid om het besluit voorafgaande aan de effectuering door een onafhankelijke rechter te laten toetsen. Van toepassing van deze waarborgen is in casu niets gebleken. Ook in dit opzicht voldoet het bestreden besluit derhalve niet aan het zorgvuldigheidsvereiste.
Gelet op het voorgaande moet het bestreden besluit worden vernietigd en is het beroep gegrond.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om verweerder, met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met deze procedure heeft moeten maken. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht (KB van 22 december 1993, Stb. 763) stelt de rechtbank, mede in navolging van wat eisers gemachtigde dienaangaande heeft bepleit, die kosten vast op f 2130,-, uitgaande van een wegingsfactor 1,5 en van 2 punten voor de verrichte proceshandelingen (indienen van een beroepschrift en verschijnen ter zitting).
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat de gemeente Kapelle aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 210,- (tweehonderd en tien gulden) vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser op f 2130,-(tweeduizend en honderddertig gulden) begroot, te betalen door de gemeente Kapelle aan eiser.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2001
door mr. R.C.M. Reinarz, als voorzitter, en mr. G.J.A. van Unnik en mr. J.P.M. Hopmans, als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol - Enklaar als griffier.
Afschrift verzonden:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening