ECLI:NL:RBMID:2001:AB0463

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
9 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/015209-00
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor deelname aan criminele organisatie en hulp bij illegaal verblijf van vreemdelingen

Op 9 maart 2001 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het helpen van vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel in Nederland. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. Tiggelaar. De officier van justitie, mr. J.J.A. Groen, vorderde vrijspraak voor enkele tenlastegelegde feiten, maar eiste een gevangenisstraf van 2 jaar en 3 maanden voor de bewezen feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht voor de feiten 3, 4 primair en 4 subsidiair, en sprak hem daarvan vrij. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de feiten 1 en 2, waarbij hij in georganiseerd verband vreemdelingen hielp bij hun illegale verblijf in Nederland en hen faciliteerde in hun doorreis naar Groot-Brittannië. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte had in totaal dertien vreemdelingen geholpen en daarbij gebruik gemaakt van valse paspoorten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de onvoorwaardelijke straf. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, V.R.G.D. Boel, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/015209-00
Datum uitspraak : 9 maart 2001
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 26 juni 2000
Datum voorlopige hechtenis: 29 juni 2000
Schorsing voorlopige hechtenis: 1 november van 10.00 uur.
tot 17.00 uur
------------------------------------------------
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum + -plaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Kantelberg (unit 4), Pompstationsweg 32 te 's-Gravenhage.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. W. Tiggelaar, advocaat te Middelburg.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 en 23 februari 2001.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.J.A. Groen en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3., 4. primair en 4. subsidiair tenlastegelegde en ter zake van het onder 1. en 2. tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar en 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat het openbaar ministerie voornemens is een vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht tegen de verdachte aanhangig te maken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting van 8 december 2000 op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit vonnis gevoegd.
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3., 4. primair en 4. subsidiair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1. Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
2. Uit gewoonte een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of verblijven in Nederland of enige staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 197a derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in verbinding met artikel 197a eerste lid van dat Wetboek.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is, in georganiseerd verband, een dertiental vreemdelingen zonder geldige verblijfstitel voor Nederland behulpzaam geweest bij hun verblijf in Nederland. Dat deze vreemdelingen geen geldige verblijfstitel hadden wist verdachte telkens. Zijn hulp bestond in het bijzonder uit het verschaffen van de mogelijkheid om vanuit Nederland door te reizen naar Groot-Brittannië. De vreemdelingen in kwestie konden mee met door hem georganiseerde busreizen. Teneinde de kans op onbelemmerde doorgang bij (grens)controles te vergroten werden de vreemdelingen door hem voorzien van aan anderen toebehorende paspoorten. Daartoe vergeleek verdachte de op die paspoorten aanwezige foto's met door een van zijn mededaders aan hem ter beschikking gestelde pasfoto's van de te vervoeren vreemdelingen. Verdachte selecteerde vervolgens die vreemdelingen op gelijkenis.
Door op de hiervoor omschreven wijze mee te werken aan illegaal verblijf van personen hier te lande heeft verdachte het belang dat de openbare orde heeft bij uitblijven van dergelijke medewerking geschonden. Dat belang is gelegen in de mogelijkheid voor de overheid om een gereguleerd asielbeleid te kunnen voeren. Die mogelijkheid wordt doorkruist indien personen buiten de reguliere asielmogelijkheden om feitelijk verblijf gaan houden in Nederland of een van de andere Schengen-staten. Die doorkruising frustreert aldus niet alleen het gewenste asielbeleid maar schept ook ernstige feitelijke ongelijkheid ten opzichte van hen die via de reguliere kanalen een asielverzoek doen maar wier asielverzoek wordt afgewezen.
Verdachte heeft de hiervoor bedoelde medewerking in georganiseerd verband verleend. Hij organiseerde het vervoer en de reisdocumenten; zijn "klanten" kreeg hij echter aangeleverd van zijn mededader [verdachte 2]. Deze op zijn beurt werkte daartoe samen met de andere mededaders. Door aldus in georganiseerd verband te werken is het belang dat de openbare orde heeft bij het niet actief zijn van criminele organisaties geschaad. De openbare orde heeft daarbij belang omdat de ervaring leert dat het werken in crimineel georganiseerd verband het plegen van misdrijven - ook binnen de organisatie zelf - bevordert en faciliteert.
Verdachte heeft zijn diensten verleend om daarmee zelf extra inkomen te verwerven. Aldus is door hem uit winstbejag gehandeld. Het handelen uit winstbejag vergroot het risico dat de belangen van de illegale vreemdelingen -in het bijzonder die op menswaardige behandeling- ondergeschikt worden gemaakt aan het belang bij winst. Van verdachte is echter niet gebleken dat hij dat laatste belang heeft laten prevaleren boven het eerste. Zijn winsten op de bewezen verklaarde reizen waren voorts, indien feitelijk al gemaakt, niet hoog te noemen. De rechtbank knoopt in dit verband van de straftoemeting aan bij verdachtes eigen verklaring, waarin hij spreekt over een vergoeding van f. 1.000,- per reis.
De rechtbank rekent het verdachte wel streng aan dat hij ten behoeve van de illegale vreemdelingen paspoorten ter beschikking heeft gesteld. Die paspoorten kon verdachte wegnemen uit het kantoor van zijn werkgever, een reisbureau. Aldus heeft verdachte het vertrouwen dat het reisbureau in hem mocht stellen ernstig geschonden. Daarenboven heeft hij het vertrouwen geschonden van de klanten van dat reisbureau. Die klanten immers hadden hun paspoort slechts afgegeven omdat zulks nodig was om de formaliteiten voor hun eigen reis (in het bijzonder: een visum) in orde te maken. Zij mochten erop vertrouwen dat van hun paspoort intussen geen vals gebruik gemaakt zou worden. Tot slot heeft hij door zijn handelwijze het algemeen vertrouwen in de betrouwbaarheid van het paspoort geschonden. Dat document strekt er immers toe te bewijzen dat degene die het gebruikt om zich te legitimeren daadwerkelijk degene is die de aan het paspoort verbonden reisfaciliteiten geniet en daarvan was bij de door verdachte georganiseerde reizen geen sprake.
Ten voordele van verdachte gaat de rechtbank ervan uit dat deze, conform zijn verklaringen op dat punt, onder druk gezet is om zijn medewerking aan het verblijf hier te lande en de doorreis naar Groot-Brittannië te verlenen. De uitgeoefende druk maakte het voor verdachte moeilijk zijn medewerking te weigeren. Dat had hij niettemin wel moeten doen, maar de uitgeoefende druk maakt dat hem in geringere mate dan normaliter het geval zou zijn geweest kan worden verweten die medewerking te hebben verleend.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat het bewezen aantal illegale vreemdelingen met wier verblijf verdachte bemoeienis heeft gehad beperkt is gebleven tot 13 alsmede dat de bewezen periode van verdachtes activiteit beperkt is gebleven tot omstreeks een half jaar.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 7 februari 2001;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 26 oktober 2000 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Den Haag.
De rechtbank acht de kans dat verdachte zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig zal maken -gezien het feit dat hij voor op hem uitgeoefende druk is bezweken- niet uit te sluiten. De maatschappij heeft er belang bij dat zoveel als mogelijk is wordt gedaan om dat herhalingsrisico te minimaliseren. Om die reden zal de rechtbank een deel van de overwogen vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat na te noemen straf passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft, naast bovengenoemde artikelen, gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3., 4. primair en 4. subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1.en 2. tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders te laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het onder 1. en 2. bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Zij bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Zij stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Zij bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. G.H. Nomes en A.M.P. Gaakeer, rechters,
in tegenwoordigheid van V.R.G.D. Boel, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2001.