ECLI:NL:RBMID:2001:AB0428

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rolnr. 304/1998
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van erfdienstbaarheid en schadevergoeding in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 7 februari 2001, betreft het een geschil over de wijziging van een erfdienstbaarheid en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 5 juli 2000 overwogen dat de erfdienstbaarheid aangepast diende te worden, waarbij de toegang tot de schuur van de appellant via het erf van de geïntimeerde moest worden geregeld. De rechtbank heeft een vergissing in de omschrijving van de erfdienstbaarheid rechtgezet, waarbij de juiste toegang werd vastgesteld. De appellant heeft ingestemd met de aanpassing van de erfdienstbaarheid, mits de afstand van 6 meter correct werd gemeten. In het incidenteel appel diende de geïntimeerde te bewijzen dat het gebruik van het pad door de appellant schade had veroorzaakt in de vorm van verzakkingen.

De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van beide partijen beoordeeld. De getuigen van de geïntimeerde stelden dat het pad door het gebruik door de appellant in slechte staat verkeerde, terwijl de getuigen van de appellant de schade als minimaal beschouwden. De rechtbank concludeerde dat het bewijs van ernstige schade niet geleverd was. De kosten voor het herstel van de oneffenheden werden als normale onderhoudskosten aangemerkt, die voor rekening van de eigenaar van het dienend erf kwamen. De rechtbank vernietigde het eerdere vonnis van de kantonrechter en wijzigde de erfdienstbaarheid zoals eerder overwogen, waarbij de proceskosten tussen partijen werden gecompenseerd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in civiele procedures, vooral bij claims van schadevergoeding en de interpretatie van erfdienstbaarheden. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen in overweging genomen en een evenwichtige beslissing genomen, waarbij de hoofdregel van onderhoudskosten werd toegepast.

Uitspraak

d.d. 7 februari 2001
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige civiele kamer, overweegt en beslist als volgt inzake rolnr. 98-304
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant, incidenteel geïntimeerde
procureur: mr. J.A.M. Dietvorst,
tegen:
Janna Isa [geïntimeerde]-Paardekooper,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde, incidenteel appellante,
procureur: mr. D.A.M. Veldhof.
1. Het verdere procesverloop
Naar aanleiding van het tussenvonnis van 5 juli 2000 heeft ieder van partijen een akte genomen.
Voorts heeft [geïntimeerde], ter voldoening aan de bij dat tussenvonnis verstrekte bewijsopdracht getuigen doen horen. [appellant] heeft getuigen in contra-enquête voorgebracht.
2. De verdere beoordeling van de grieven
In het principaal appel
2.1. In het tussenvonnis van 5 juli 2000 heeft de rechtbank als voorlopig oordeel overwogen dat de erfdienstbaarheid gewijzigd zou moeten worden op de wijze als in een in het vonnis opgenomen schets is weergegeven, alsmede dat de erfdienstbaarheid beperkt zou moeten worden tot uitsluitend voor het gebruik ervan met tractor of aanhangwagen of vergelijkbare voertuigen, als omschreven in 2.4 van het tussenvonnis. De rechtbank heeft daarbij abusievelijk de gewijzigde erfdienstbaarheid omschreven als te zijn bedoeld om de schuur van [appellant] te kunnen bereiken vanaf de Dorpsstraat en andersom, maar de wijziging behelst nu juist dat [appellant] vanaf de uitgang van zijn schuur via een stukje van het erf van [geïntimeerde] de Scoudestraat kan bereiken. De rechtbank zal deze vergissing in dit vonnis rechtzetten.
2.2. Naar aanleiding daarvan heeft [appellant] zich erover uitgelaten dat de afstand van 6 meter, zoals die in genoemde schets is weergegeven zou moeten worden gemeten vanaf de rechte hoek langs de schuur/garage van [geïntimeerde]. Nader heeft [appellant] zich uitgelaten na afloop van het laatste getuigenverhoor en wel in die zin dat hij ermee zou kunnen leven indien de erfdienstbaarheid wordt aangepast als in het tussenvonnis is aangegeven met dien verstande dat de afstand van 6 meter gemeten zou moeten zijn vanaf de perceelsgrens over een lijn die evenwijdig loopt aan de lengterichting van de schuur van [appellant].
2.3. Partij [geïntimeerde] heeft tegen de in het tussenvonnis aangegeven wijziging van de erfdienstbaarheid geen gemotiveerde bezwaren opgeworpen, noch tegen de door [appellant] voorgestelde aanpassing daarvan.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
2.4. Partijen hebben na afloop van het laatste getuigenverhoor nog gedebatteerd over de vraag of een ter plaatse sinds twee jaar aangebracht hek het gebruik van de erfdienstbaarheid al dan niet in de weg staat en of de bestrating die is weggehaald weer in de oude staat moet worden hersteld.
De rechtbank kan hierover niet oordelen, nu zo'n oordeel in de procedure niet is gevraagd. Ten overvloede brengt de rechtbank partijen nog wèl onder de aandacht dat de inrichting (bestrating, eventueel hek) van de strook waarover de gewijzigde erfdienstbaarheid zich uitstrekt zodanig dient te zijn dat de erfdienstbaarheid zonder belemmeringen gebruik kan worden.
In het incidenteel appel:
2.5. [geïntimeerde] moest bewijzen dat het in het geding zijnde pad als gevolg van het gebruik door [appellant] schade in de vorm van ernstige verzakking heeft opgelopen, alsmede de omvang van deze schade.
2.6. Bij de gehouden gerechtelijke plaatsopneming heeft [geïntimeerde] foto's getoond van het betreffende pad waarop te zien was dat de stenen van het pad ongelijk lagen en dat er zich na regenval plassen op het pad bevonden.
Voorts heeft [geïntimeerde] drie getuigen doen horen.
De eerste getuige, [getuige 1], heeft verklaard in de tachtiger jaren over het betreffende pad voor [appellant] gehakselde maïs te hebben vervoerd met een tractor en aanhangwagens. Deze getuige meende dat het pad daarop niet berekend was; hij heeft sporen op het pad gezien, maar geen andere verzakkingen.
De tweede getuige, [getuige 2], echtgenoot van partij [geïntimeerde] heeft verklaard dat hij, sinds hij ter plaatse woont (vanaf 1964), het gebruik van het pad door [appellant] heeft meegemaakt. Dit gebruik geschiedde met steeds zwaarder materiaal en het was zichtbaar dat het pad eronder leed. Er kwamen verzakkingen en sporen, stenen van de bestrating gingen kapot. De schade is volgens deze getuige nooit hersteld.
De derde getuige, [getuige 3], is blijkens zijn verklaring civiel technicus en 23 jaar werkzaam voor een wegenbouw bedrijf. Deze getuige heeft verklaard het pad op 12 mei 1999 te hebben bekeken, waarbij hij heeft waargenomen dat op het wegdek vervormingen waren opgetreden, de trottoirbanden naar buiten waren gedrukt, afvoerputten waren gescheurd en dat er sprake was van spoorvorming.
2.7. In contra-enquête heeft [appellant] vier getuigen doen horen.
De eerste getuige, [getuige 4], heeft slechts kunnen verklaren over het gebruik van het pad tot 1955. Na 1955 kwam hij nog wel eens ter plaatse. Hij herinnerde zich daarvan niet dat het betreffende pad was beschadigd, maar heeft er ook niet op gelet. Na 1967 kwam hij er niet meer.
De tweede getuige, [getuige 5], heeft blijkens haar verklaring ter plaatse gewoond tot 1964. Een jaar geleden heeft zij de weg nog gezien en deze lag er volgens haar nog precies zo bij als in de tijd dat zij er woonde. Op beschadigingen aan putten of trottoirbanden heeft zij niet gelet.
De derde getuige, [getuige 6], heeft blijkens zijn verklaring 30 jaar ervaring in de wegenbouw. Hij woont al jaren in [woonplaats] en kent het betreffende pad. Volgens hem is de weg in een goede staat, zij het dat deze geringe sporen van het gebruik vertoonde in de vorm van spoorvorming en oneffenheden.
Deze getuige heeft erop gewezen dat de ter plaatse geplante coniferen niet goed zijn voor de staat van de weg omdat de waterhuishouding daardoor wordt verstoord waardoor er een grotere kans op verzakkingen ontstaat.
[appellant] heeft tenslotte zich zelf als (partij)getuige doen horen. Hij erkent het door de getuigen beschreven gebruik van de weg, alsmede dat er nu oneffenheden in de weg zijn en er sprake is van spoorvorming. Toen de coniferen er nog niet stonden was dat volgens hem anders.
2.8. Aan de hand van deze verklaringen concludeert de rechtbank dat het pad het gebruik ervan door [appellant] niet volstrekt ongeschonden heeft doorstaan. De getuigen zijn echter niet eenduidig in hun verklaringen over de omvang van deze schade. De getuigen die hebben verklaard vanuit een door ervaring en opleiding in de wegenbouw opgebouwde deskundigheid spreken elkaar tegen waar het gaat om de omvang van de "schade" aan het wegdek. Volgens [getuige 3] is de weg in ernstige mate overbelast geweest door het gebruik ervan met verkeer waarop de weg niet was berekend, terwijl volgens [getuige 6] de weg slechts sporen van een normaal gebruik vertoont zoals die zich bij iedere weg voordoen.
De getuigen die hebben verklaard vanuit hun herinneringen aan het pad en het gebruik ervan van vroeger hebben niet eenduidig verklaard dat ernstige schade aan de weg hun is bijgebleven. De verklaring van de echtgenoot van partij [geïntimeerde] houdt wel in dat er ernstige schade aan de weg is berokkend, maar zijn verklaring kan niet de doorslag geven nu hij als echtgenoot van partij [geïntimeerde] niet als geheel onpartijdige getuige die geen belang heeft bij de afloop van deze procedure valt te beschouwen.
2.9. Het bewijs dat er schade is ontstaan in de vorm van ernstige verzakkingen, anders gezegd: dat er door [appellant] schade is berokkend die de gewone slijtage van een normaal gebruik van de weg overstijgt, acht de rechtbank alles overziende niet geleverd.
Er zullen ongetwijfeld kosten gemaakt moet worden om de oneffenheden en sporen in de weg te herstellen, maar nu het tegendeel niet is bewezen, moeten deze kosten als gewone kosten van onderhoud worden aangemerkt.
Deze gewone kosten behoren tot de gewone last die een erfdienstbaarheid voor het dienend erf nu eenmaal impliceert en komen derhalve in beginsel voor rekening van de eigenaar van het dienend erf. Het betreffen hier immers geen kosten van onderhoud van hetgeen door [appellant] als eigenaar van het heersend erf op het dienend erf is aangebracht (artikel 5: 75 B.W.).
Nu, zoals de kantonrechter al had overwogen, partijen over de verdeling van de onderhoudskosten niets in afwijking van de hoofdregel zijn overeengekomen, kan de vordering van [geïntimeerde] tot schadevergoeding niet worden toegewezen.
2.10. Ook de derde grief in het incidenteel appel treft gezien het voorgaande tenslotte geen doel.
In het principaal appel en het incidenteel appel:
2.11. Het voorgaande en hetgeen is overwogen in de tussenvonnissen van 17 februari 1999 en 5 juli 2000 leidt ertoe dat het vonnis van de kantonrechter niet in stand kan blijven. De rechtbank zal dit vonnis dan ook vernietigen en opnieuw rechtdoende de erfdienstbaarheid wijzigen op hiervoor omschreven wijze. Voor het overige moeten de vorderingen over en weer worden afgewezen.
Gelet op de samenhang tussen het principaal en het incidenteel appel en gelet op het feit dat ieder van partijen voor een deel in het ongelijk wordt gesteld zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren, zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Middelburg van 16 maart 1998 en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de in het geding zijnde erfdienstbaarheid op de wijze als is aangeduid in het tussenvonnis van 5 juli 2000 met dien verstande dat de afstand van 6 meter, zoals die in de tot dat tussenvonnis behorende schets is weergegeven moet worden gemeten vanaf de perceelsgrens over een lijn die evenwijdig loopt aan de lengterichting van de schuur van [appellant], een en ander zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte schets, waarop de erfdienstbaarheid gearceerd is weergegeven, dit alles met bepaling dat de erfdienstbaarheid slechts mag worden gebruikt om met een tractor en/of aanhangwagen of (een) daarmee vergelijkba(a)r(e) voertuig(en) de schuur van [appellant] te bereiken vanaf de Scoudestraat c.q. de Scoudestraat te bereiken vanuit de schuur.
compenseert tussen partijen de proceskosten, zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst over en weer het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.M. Steenbeek, B.J.R.P. Verhoeven en S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 februari 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.