ECLI:NL:RBMID:2001:AB0427

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rolnr. 573/1999
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor ongeval op de werkplek

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de besloten vennootschap Gebroeders Du Puy B.V. voor een ongeval dat plaatsvond op 5 december 1997, waarbij de appellant, een ervaren dakbedekker, door een niet gemarkeerd gat in het dak viel. De appellant had op dat moment werkzaamheden te verrichten op het dak van een bijkeuken, waar hij door een met isolatiemateriaal bedekt gat viel, wat leidde tot letsel. De rechtbank heeft het vonnis van de kantonrechter te Terneuzen van 1 september 1999 bekrachtigd, waarin werd geoordeeld dat Du Puy niet aansprakelijk was voor de schade van de appellant. De rechtbank overwoog dat Du Puy had voldaan aan haar zorgplicht, aangezien het ging om een eenvoudig karwei van beperkte omvang en Du Puy niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de lichtkoepel. De appellant had vier grieven ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de werkgever niet aansprakelijk was, omdat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het inschatten van de risico's, gezien zijn ervaring en het feit dat hij in het bezit was van een veiligheidsdiploma. De rechtbank concludeerde dat de grieven van de appellant niet opgingen en dat het vonnis van de kantonrechter moest worden bekrachtigd. De appellant werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van Du Puy.

Uitspraak

d.d. 7 februari 2001
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer, overweegt en beslist als
volgt inzake:
rolnr. 573/99
rolnr. ktg. 99/180
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. K.P.T.G. Flos,
tegen:
de besloten vennootschap
Gebroeders Du Puy B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Biervliet, gem. Terneuzen,
geïntimeerde,
procureur: mr. C.H. Brinkman.
1. Het procesverloop
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst de rechtbank naar het vonnis van de
kantonrechter te Terneuzen van 1 september 1999 onder bovenvermeld rolnummer.
Bij dagvaarding van 30 september 1999 is [appellant] tegen dit vonnis in hoger beroep
gekomen. Vervolgens zijn de volgende processtukken gewisseld:
- memorie van grieven, voorzien van drie producties;
- memorie van antwoord, voorzien van een productie;
- akte;
- antwoordakte.
2. Het geschil in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter de navolgende vier grieven
gericht.
Grief 1
Ten onrechte komt de Kantonrechter in punt 5.3 in combinatie met punt 5.4 tot de conclu-
sie, dat Du Puy aan de stel- en bewijsplicht, die volgens artikel 7: 658 BW op de werkge-
ver rust, heeft voldaan: de toedracht van het ongeval staat niet vast, althans niet in die
mate, dat daardoor is voldaan aan de stel- en bewijsplicht van artikel 7: 658.
Grief 2
De Kantonrechter heeft ten onrechte aangenomen dat Du Puy gemotiveerd gesteld heeft op
welke wijze zij haar verplichting om te zorgen voor een veilige werkplek is nagekomen.
Grief 3
Ten onrechte stelt de Kantonrechter in punt 5.8, dat met de aanwezigheid van de rand van
de aan te brengen lichtkoepel, het gat in het dak zodanig was gemarkeerd, dat [appellant]
bedacht had moeten zijn op een bijzondere situatie; ten onrechte stelt de Kantonrechter dat
van een ervaren voorman-dakdekker, als [appellant] was, verwacht mocht worden, dat hij
zonder uitdrukkelijke instructies van zijn werkgeefster de veiligheidsrisico's op het werk
analyseert, voordat hij met de werkzaamheden begint en zonodig zelf maatregelen neemt
ter voorkoming van gevaarlijke situaties.
Grief 4
Ten onrechte komt niet aan de orde de vraag of Du Puy niet aansprakelijk is doordat de
schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet op bewuste roekeloosheid.
2.2 Du Puy heeft de grieven gemotiveerd weersproken en concludeert tot bekrachtiging
van het vonnis van de kantonrechter.
3. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1 [appellant] heeft tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten geen grieven
gericht. De opmerkingen die [appellant] in zijn memorie van grieven ten aanzien van
enkele van deze feiten heeft gemaakt, tasten de kwalificatie van deze gebeurtenissen als
feit niet aan. De rechtbank gaat derhalve in hoger beroep van het volgende uit.
a. Aan [appellant], die sedert 1986 als dakbedekker in dienst was van Du Puy, is op 5
december 1997 een ongeval overkomen, waarbij hij door een met isolatiemateriaal bedekt
gat in het dak van een bijkeuken is gezakt en van een hoogte van ongeveer 2,80 meter
naar beneden is gevallen. Tengevolge daarvan heeft hij letsel opgelopen.
b. De toedracht van het ongeval kan als volgt worden weergegeven:
- Begin december 1997 heeft Du Puy, een loodgieters- en dakbedekkingsbedrijf, de op-
dracht van [betrokkene 1]aanvaard om dakdekwerkzaamheden uit te voeren
aan zijn nieuwe door [betrokkene 2] aangebouwde bijkeu-
ken.
- De werkzaamheden van [betrokkene 2]hielden in het metselen van de bijkeuken en het monteren
en afwerken van het platte dak. De werkzaamheden aan het dak (groot ongeveer 15 m2)
bestonden uit het leggen van houten balken met daarop dakplaten, het leggen van isola-
tiemateriaal (platen piepschuim van ongeveer 8 cm dik) en het (ongeveer in het midden
van het dak) aanbrengen van een lichtkoepel en het maken van een gat daarvoor van 1,12
x 1,12 m.
- De werkzaamheden van Du Puy hielden in het bevestigen van het isolatiemateriaal aan
de houten ondergrond en het aanbrengen van bitumineuze dakbedekking.
- Op 5 december 1997 was [een werknemer van betrokkene 2]werkzaamheden aan het uitvoeren op het dak.
Hij had het houten dak, waarin het gat voor de lichtkoepel al was aangebracht, volledig
belegd met isolatiemateriaal waardoor het gat niet zichtbaar was en hij had de rand (on-
geveer 20 cm hoog) van de aan te brengen lichtkoepel neergelegd op de plaats waar ten
behoeve van die koepel het isolatiemateriaal nog moest worden uitgezaagd.
- Op 5 december 1997 is [appellant] in opdracht van Du Puy naar de woning van [betrokkene 1] gegaan, waar hij omstreeks 8.15 uur is aangekomen, om de afgesproken dakdek-
werkzaamheden uit te voeren. Nadat hij het dak, waarop [een werknemer van betrokkene 2] aan het werk was, had betreden heeft hij het dak bekeken om te zien hoe hij zijn werkzaamheden zou uitvoeren.
Hij heeft zich daarbij verplaatst en is over de lichtkoepelrand heengestapt, waarna hij door
het isolatiemateriaal is gezakt en door het zich daaronder bevindende gat is gevallen.
c. Toen Du Puy op 5 december 1997 aan [appellant] de opdracht gaf om werkzaamheden
bij [betrokkene 1] te verrichten wist zij niet dat in het te bedekken dak een lichtkoepel zou
worden aangebracht.
d. Ten tijde van het ongeval was [appellant] voorman-dakbedekker. Hij verrichtte ook
zelfstandig dakdekkerswerkzaamheden en was in april 1997 geslaagd voor de veiligheids-
opleiding VVA 1.
3.2 Overeenkomstig de wens van [appellant] zal de rechtbank het geschil in volle omvang
beoordelen. [appellant] houdt Du Puy aansprakelijk voor de door hem ten gevolge van het
ongeval geleden schade. Primair grondt hij die aansprakelijkheid op artikel 7: 658 BW,
subsidiair op artikel 7: 611 BW. Du Puy betwist gemotiveerd aansprakelijk te zijn.
3.3 In zijn eerste grief met toelichting benadrukt [appellant] nog eens de relevantie van
het ongevalsrapport dat Du Puy op grond van het ten tijde van het ongeval geldende
artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet had moeten laten opmaken. De rechtbank sluit
zich op dit punt aan bij de overwegingen van de kantonrechter. Wat er zij van de doelein-
den van dergelijke rapportage en het voordeel van het wel voor handen hebben ervan, tot
aansprakelijkheid leidt het enkele niet laten opmaken van een ongevalsrapport niet. Met de
kantonrechter is de rechtbank van oordeel dat dit slechts tot gevolg heeft dat de stel- en
bewijsplicht voortvloeiend uit artikel 7: 658 BW op Du Puy is blijven rusten. Het is aan
Du Puy te stellen en zonodig te bewijzen dat zij had voldaan aan haar plicht ervoor te
zorgen dat haar werknemer [appellant] zijn werk in een veilige omgeving en onder veilige
omstandigheden kon verrichten.
3.4 [appellant] meent dat Du Puy niet aan zijn verplichtingen van artikel 7: 658 BW heeft
voldaan (grieven 2 en 3 met toelichtingen).
Du Puy heeft de feitelijke toedracht van het ongeval beschreven en verder gesteld dat
[appellant] jarenlange ervaring als dakdekker had, dat hij bij karweien waarbij meer werk-
nemers van Du Puy aan het werk waren als leidinggevende (voorman) optrad, dat het in
dit geval om een karwei van beperkte omvang ging bij een particuliere opdrachtgever waar
[appellant] alleen het te verrichten werk zou uitvoeren, dat zij [appellant] gelet op zijn
ervaring en gelet op het feit dat hij het veiligheidsdiploma VVA 1 kort daarvoor had
gehaald het inschatten van de veiligheidsrisico's mocht toevertrouwen en dat het haar bij
het verstrekken van de werkopdracht aan [appellant] niet bekend was dat er in het dak een
lichtkoepel zou komen.
[appellant] heeft deze stellingen inhoudelijk niet bestreden, maar volgens hem kan hieruit
niet worden opgemaakt dat het ongeval niet het gevolg is van het feit dat onvoldoende
maatregelen waren genomen ter voorkoming van ongevallen zoals hem is overkomen. Hij
meent dat Du Puy niets heeft gedaan om zicht te krijgen op de risico's waaraan [appellant]
bij de uitvoering van het karwei zou worden blootgesteld en dat Du Puy hem op geen
enkele manier voor mogelijke risico's heeft gewaarschuwd.
3.5 De rechtbank volgt Du Puy in haar stelling dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht.
Het ging om een eenvoudig karwei van beperkte omvang met daarbij naar redelijke ver-
wachting beperkte veiligheidsrisico's, zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat
Du Puy niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst. In een dergelijke
situatie behoefde de leidinggevende van Du Puy zich niet zelf op de hoogte te stellen van
mogelijke risico's. Zij mocht [appellant], die een ervaren dakdekker is en in het bezit is
van een veiligheidsdiploma in staat achten zelf de risico's verbonden aan het karwei te
beoordelen en te handelen naar bevind van zaken.
Dat het gat voor de lichtkoepel (onder het isolatiemateriaal) niet volgens de eisen van de
Arbowet was gemarkeerd, maar door de rand van de lichtkoepel kan niet tot een ander
oordeel leiden, aangezien Du Puy niet wist dar er een lichtkoepel in het dak zou worden
aangebracht.
Nu de slotsom is dat Du Puy heeft voldaan aan haar zorgplicht van artikel 7: 658 lid 2
BW, kan zij op deze grond niet aansprakelijk gehouden worden voor de schade van [appellant]. De eisen gesteld aan het goed werkgeverschap van artikel 7: 611 BW in dit kader
houden niet meer of anders in dan die gesteld aan de zorgplicht van artikel 7: 658 BW,
zodat ook op die grond niet tot aansprakelijkheid van Du Puy kan worden geconcludeerd.
3.6 Het systeem van artikel 7: 658 BW brengt met zich mee dat niet wordt toegekomen
aan de vraag of de schade van [appellant] het gevolg is van opzet of van bewuste roeke-
loosheid, nu is vastgesteld dat Du Puy niet aansprakelijk gehouden kan worden voor deze
schade omdat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Grief 4 faalt.
3.7 Uit bovenstaande volgt dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep
worden veroordeeld.
4. De beslissing
De rechtbank:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Terneuzen van 1 september 1999;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van
Du Puy gevallen, tot dusver begroot op f. 400,-- aan verschotten en op f. 1.650,-- aan
salaris van haar procureur.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A. Witsiers, B.J.R.P. Verhoeven en E.K. van der
Lende-Mulder Smit en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2001 in
tegenwoordigheid van de griffier.