De president van de arrondissementsrechtbank te Middelburg overweegt en beslist als volgt inzake:
1. De vennootschap naar vreemd recht Cogéma S.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Velizy (Frankrijk),
2. De vennootschap naar vreemd recht Transnucleair S.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Parijs (Frankrijk),
3. De vennootschap naar vreemd recht Transnubel S.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Brussel (België),
eiseressen,
procureur: mr. C.H. Brinkman,
advocaat: mr. J.S.W. Lucassen te Rotterdam,
de stichting Stichting Greenpeace Nederland,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
procureur: mr. J. Boogaard,
advocaat: mr. J.M. van den Berg te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
Ter terechtzitting van 15 februari 2001 hebben eiseressen gevorderd:
1. Greenpeace te bevelen om de door haar en/of de haren georganiseerde acties waardoor de onbelemmerde en onvertraagde doorgang van de transporten op enigerlei wijze in gevaar komt onverwijld te (doen) staken en/of op te (doen) heffen en om alle personen en/of instanties die zij reeds heeft opgeroepen tot het uitvoeren van c.q. meewerken aan bedoelde acties, met alle middelen die redelijkerwijs mogelijk zijn, te bewegen om alsnog af te zien van het uitvoeren c.q. meewerken aan deze acties c.q. deze acties onverwijld te staken en/of op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van f. 500.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Greenpeace met de nakoming van dat bevel in gebreke blijft;
2. Greenpeace te verbieden om, op welke wijze dan ook, acties waardoor de verdere onbelemmerde en onvertraagde doorgang van de transporten op enigerlei wijze in gevaar zou kunnen komen, alsnog te organiseren dan wel haar medewerking op welke wijze dan ook aan de organisatie van dergelijke acties door derden of dergelijke acties zelf te geven, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van f. 500.000,-- bij iedere afzonderlijke overtreding van dit verbod en van f. 250.000,-- voor ieder uur dat die afzonderlijke overtreding(en) voortduurt c.q. voortduren;
3. eiseressen te machtigen het sub 1 verzochte bevel zonodig, in geval Greenpeace nalatig mocht blijven daaraan te voldoen, op kosten van Greenpeace ten uitvoer te leggen, (zonodig) met behulp van de sterke arm van politie en justitie, althans een zodanige voorlopige voorziening te treffen als de president in goede justitie zal vermenen te behoren en die recht doet aan de belangen van eiseressen, alles met veroordeling van Greenpeace in de kosten van dit geding.
Greenpeace heeft verweer gevoerd.
Na verder debat is vonnis gevraagd.
De inhoud van de overgelegde processtukken, waaronder pleitnota’s en producties zijdens beide partijen, geldt als hier ingelast.
In dit geding wordt voorshands van de volgende feiten uitgegaan:
2.1. Bij besluit van 12 juli 2000 is aan Transnucleaire door het bevoegd gezag een vergunning op basis van de Kernenergiewet verleend voor vervoer over de weg van twintig transportcontainers met bestraalde splijtstofelementen, van de
kernenergiecentrale (EPZ) te Borssele naar het havengebied te Vlissingen. Tevens is vergunning verleend voor vervoer van twintig onbeladen containers van het havengebied Vlissingen naar EPZ te Borssele alsmede voor de overslag in het havengebied Vlissingen.
2.2. Bij besluit 12 juli 2000 is aan Railon Benelux B.V. door het bevoegd gezag een vergunning op basis van de Kernenergiewet verleend voor vervoer per spoor van twintig transportcontainers met bestraalde splijtstofelementen, afkomstig van EPZ te Borssele naar het havengebied Vlissingen over het Nederlandse deel van het traject naar de opwerkfabriek van Cogéma in Frankrijk. Verder is vergunning verleend voor de invoer en vervoer van twintig onbeladen containers naar het havengebied Vlissingen.
2.3. De splijtstofelementen worden naar Cogéma vervoerd teneinde aldaar te kunnen worden opgewerkt. Cogéma heeft de verantwoordelijkheid voor de transporten; zij heeft de daarmee verband houdende werkzaamheden uitbesteed aan Transnucleaire en Transnubel.
2.4. Tegen voornoemde besluiten heeft Greenpeace bezwaar gemaakt.
Het verzoek van Greenpeace om ten aanzien van deze besluiten voorlopige voorzieningen te treffen is op 24 oktober 2000 door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State afgewezen. Tegen deze beslissing heeft Greenpeace beroep aangetekend.
2.5. Op 16 januari 2000 is de in het kader van het OSPAR-verdrag (Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan van 22 september 1992) genomen resolutie “decision 2000/1 on Substantial Reductions and elimination of discharges, Emissions and Losses of Radioactive Substances, with Special Emphasis on Nuclear Reprocessing” in werking getreden.
2.6. In deze resolutie is onder meer het volgende bepaald:
“1.1. The current authorizations for discharges or releases of radioactive substances
from nuclear reprocessing facilities shall be reviewed as a matter of priority by their
competent national authorities, with a view to, inter alia:
implementing the non-reprocessing option (for exemple dry storage) for spent nucleair fuel management at appropriate facilities;
taking preventive measures to minimise the risk of pollution by accidents.”
Frankrijk heeft de resolutie niet ondertekend.
2.7. Op 17 januari 2001 heeft vanuit EPZ te Borssele het eerste transport van een reeks van transporten plaatsgevonden. Greenpeace heeft tegen dit transport actie gevoerd en heeft desgevraagd niet willen toezeggen zich te onthouden van acties tegen volgende transporten.
3.1. De door eiseressen gevorderde voorziening strekt ertoe dat het Greenpeace verboden wordt om nog verdere acties te voeren die hun voorgenomen transporten zouden kunnen vertragen of verhinderen, en ook om aan dat soort acties haar medewerking te verlenen.
Eiseressen stellen voorop dat het gaat om legale transporten ter uitvoering van ongeschorst gebleven publiekrechtelijke besluiten. Die besluiten zijn recentelijk nog heroverwogen en door de administratieve rechter getoetst, waarbij een serieuze analyse is gemaakt van de eventuele risico’s die aan het transport zijn verbonden.
Eiseressen stellen voorts dat het als gevolg van de acties die Greenpeace heeft georganiseerd, c.q. alsnog van plan is te organiseren, niet mogelijk is de transporten onbelemmerd c.q. onvertraagd doorgang te laten vinden, één en ander met alle mogelijke risico’s voor mens en milieu van dien. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de transporten als gevolg van door acties ontstane vertragingen geheel moeten worden afgeblazen. In dit verband is van belang dat de verleende vergunningen in tijd zijn beperkt en dat de verlening als ook de transporten zelf zeer kostbaar zijn. Tenslotte voeren eiseressen aan dat zij door de acties van Greenpeace worden blootgesteld aan aanzienlijke schadeclaims van hun opdrachtgevers nu zij door de acties zeer waarschijnlijk niet in staat zullen zijn om hun contractuele verplichtingen jegens hun opdrachtgevers tijdig en correct na te komen. Eiseressen hebben belang bij hun vordering nu er een zeer reële mogelijkheid bestaat dat Greenpeace in de toekomst actie gaat voeren om het transport te belemmeren.
3.2. Greenpeace stelt dat het gevorderde verbod slechts toewijsbaar is als de acties van Greenpeace onrechtmatig moeten worden geacht. Dat is naar haar oordeel niet het geval.
Greenpeace stelt daartoe gemotiveerd dat haar acties binnen de grenzen blijven van het maatschappelijk aanvaardbare en binnen de grenzen van hetgeen eiseressen aan “hinder” te dulden hebben. Voor zover door haar actie de grenzen van het betamelijke al overschreden zouden worden, bestaat daarvoor een rechtvaardigingsgrond (als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW) die is gelegen in het algemene belang dat Greenpeace behartigt. De behartiging van dit algemene belang door Greenpeace brengt tevens mee dat eiseressen dit soort acties - binnen zekere grenzen - hebben te dulden.
Greenpeace voert verder aan dat haar acties vallen binnen de werkingssfeer van de artikelen 7 en 9 Grondwet, hetgeen meebrengt dat dit soort acties niet lichtvaardig mogen worden verboden, maar dat daarvoor een dringende noodzaak moet bestaan.
Overigens stelt Greenpeace dat Cogéma niet beschikt over een transportvergunning, dat het haar dus niet is toegestaan om kernafval vanuit Borssele te vervoeren en dat de acties van Greenpeace tegen haar dus geen inbreuk maken op enig subjectief recht. Om die reden moet in ieder geval reeds aan Cogéma haar vordering worden ontzegd.
Greenpeace heeft tenslotte de hoogte van de gevorderde dwangsom gemotiveerd betwist.
4.1. Vast staat dat Transnucleaire en Transnubel over een door het bevoegd gezag afgegeven (voorlopig) rechtsgeldige vergunning beschikken voor het transport van het kernafval. Nu niet duidelijk is wat op het door Greenpeace ingediende bezwaar tegen de vergunningen is beslist, wordt in dit geding uitgegaan van de rechtsgeldigheid van die vergunningen.
4.2. Uitgangspunt moet zijn dat een doelmatige verdeling van de werkzaamheden tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter, waarbij in het bijzonder gewicht toekomt aan het vermijden van tegenstrijdige uitspraken, meebrengt dat in het geding voor de burgerlijke rechter alleen aan de orde kan zijn of de vergunninghouder, ondanks de verleende vergunning, onrechtmatig handelt.
De vergunninghouder mag zich in beginsel op het standpunt stellen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en de daarbij in aanmerking te nemen belangen volledig en op de juiste wijze zijn afgewogen, zodat hij ervan uit mag gaan dat hij niet onrechtmatig handelt indien hij handelt overeenkomstig de vergunning, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn bij gewijzigde inzichten of een veranderd toekomstperspectief dan wel een verouderde vergunning.
4.3. Greenpeace is van mening dat Transnucleaire en Transnubel geen absoluut recht hebben om de vergunde activiteiten daadwerkelijk te verrichten. Er moet volgens haar een belangenafweging plaatsvinden om te beoordelen of de acties van Greenpeace die inbreuk maken op het vooronderstelde recht van eiseressen een zodanige mate van hinder opleveren, dat sprake is van een onrechtmatige inbreuk.
Greenpeace heeft ter ondersteuning van haar stelling dat het alleszins te rechtvaardigen is dat zij tegen de transporten actie voert en ter onderstreping van haar belang aangevoerd dat de transporten een middel zijn om het kernafval naar de opwerkingsfabrieken te vervoeren. Het opwerken van kernafval is volgens Greenpeace zeer slecht voor volksgezondheid en milieu. Greenpeace heeft onder meer onder verwijzing naar de OSPAR resolutie aangevoerd dat de inzichten en ontwikkelingen rondom de opwerkingsfabrieken zijn gewijzigd en dat de vergunningen waar Cogéma over beschikt verouderd zijn en volgens de Franse autoriteiten ook niet meer voldoen.
4.4. Dit argument van Greenpeace is reeds aan de orde geweest in de procedure met betrekking tot voorlopige voorzieningen tegen de transportvergunningen die heeft geleid tot de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Voorzitter heeft overwogen dat uit de OSPAR-resolutie volgt dat de vigerende vergunningen voor lozingen van radioactief materiaal door de bevoegde nationale autoriteiten met voorrang moeten worden herzien met het oog op onder meer alternatieven voor opwerking (zoals droge opslag). De voorzitter heeft tevens overwogen dat voor het oordeel dat transportvergunningen als hier aan de orde niet kunnen worden verleend, de bepaling onvoldoende aanknopingspunten biedt. Hieruit volgt dat de gewijzigde inzichten, zoals door Greenpeace naar voren gebracht, in de procedure bij de administratieve rechter aan de orde zijn geweest. De vergunningen zijn niet lang geleden verleend.
4.5. Gelet op het sub 4.4. overwogene en met verwijzing naar het gestelde onder 4.2 moet de conclusie voorshands zijn dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het gebruik maken van de vergunningen onrechtmatig zou zijn; eiseressen kunnen met inachtneming van de bepalingen van die vergunningen de transporten uitvoeren. Acties van Greenpeace die er op gericht zijn dat transport te belemmeren of te verhinderen zijn in beginsel onrechtmatig en vatbaar voor een verbod. De door Greenpeace als rechtvaardiging gegeven gronden zijn als gezegd al door de bestuursrechter getoetst; dat die toetsing voor Greenpeace teleurstellend is verlopen kan niet tot hernieuwde toetsing in dit kort geding leiden. Daarom kan Greenpeace, in elk geval ten aanzien van de onderhavige transporten, ook niet worden gevolgd in haar stelling dat gezien het algemene belang dat zij nastreeft - een eind maken aan de schadelijke gevolgen van het opwerken van radioactief afval - inbreuken op de rechten van eiseressen toelaatbaar zijn. Een verbod om de transporten te belemmeren of te verhinderen is naar voorlopig oordeel ook niet in strijd met de door Greenpeace ingeroepen grondrechten; het staat haar vrij om - ook indringend - aandacht te vragen voor haar standpunt maar die bepalingen geven niet het recht de gewraakte handelingen te ondernemen.
4.6. De vraag of reeds thans reden is voor een algemeen verbod als gevorderd dient bevestigend beantwoord te worden. Greenpeace heeft recentelijk actie gevoerd met betrekking tot de eerste van de serie transporten; die actie heeft tot vertraging en naar voldoende aannemelijk is, tot schade geleid. Zij heeft aangekondigd komende acties nog vernuftiger te organiseren waaruit kan worden geconcludeerd dat het kennelijk haar bedoeling is het effect daarvan te vergroten in die zin dat elk van de transporten verder vertraagd wordt. Gezien de aanzienlijke kosten gemoeid met transporten kan van eiseressen niet worden verlangd dat zij bij elk resterend transport gedwongen zijn een voorziening in kort geding te vragen. Wel is er reden het verbod, dat uiteraard beperkt is tot de onderhavige serie transporten naar Cogéma in tijd te beperken tot een termijn van één jaar. In principe zouden de transporten dan al moeten zijn voltooid; indien dat niet het geval is valt niet uit te sluiten dat op grond van gewijzigde inzichten de rechtmatigheid van de transporten anders zou kunnen worden beoordeeld.
4.7. Het verbod zoals gevorderd is ook in zijn werking te ruim omdat het inbreuk zou kunnen maken op het recht van Greenpeace haar doel te behartigen door middel van demonstraties en acties, zolang die niet rechtstreeks tot vertraging leiden. Derhalve zal het verbod worden beperkt tot acties die naar objectieve maatstaven tot vertraging en/of belemmering van de transporten leiden.
4.8. De gevorderde dwangsommen komen bovenmatig voor nu niet aannemelijk is geworden dat meer bescheiden dwangsommen niet zouden volstaan. De dwangsommen zullen worden gesteld op f. 100.000,-- en f. 50.000,--. Verdere versterking is niet noodzakelijk. Eiseressen kunnen eventueel op grond van andere wettelijke bepalingen de sterke arm te hulp roepen, indien Greenpeace ten onrechte terreinen zou betreden. In begeleiding van de transporten is al voorzien.
4.9. Cogéma heeft onweersproken gesteld dat zij de verantwoordelijkheid heeft voor de transporten en de daarmee verband houdende werkzaamheden heeft uitbesteed aan
Transnucleaire en Transnubel. Cogéma wordt daarmee geacht voldoende belang te hebben bij de mede door haar ingestelde vordering.
4.10. Greenpeace zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
- beveelt Greenpeace om de door haar en/of de haren georganiseerde acties die naar objectieve maatstaven tot vertraging van de transporten leiden onverwijld te (doen) staken en/of op te (doen) heffen en om alle personen en/of instanties die zij reeds heeft opgeroepen tot het uitvoeren van c.q. meewerken aan bedoelde acties, met alle middelen die redelijkerwijs mogelijk zijn, te bewegen om alsnog af te zien van het uitvoeren c.q. meewerken aan deze acties c.q. deze acties onverwijld te staken en/of op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van
f. 100.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat Greenpeace met de nakoming van dat bevel in gebreke blijft;
- verbiedt Greenpeace om, op welke wijze dan ook, acties die naar objectieve maatstaven tot vertraging van de transporten leiden, alsnog te organiseren dan wel haar medewerking op welke wijze dan ook aan de organisatie van dergelijke acties door derden of dergelijke acties zelf te geven, zulks op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van f. 100.000,-- bij iedere afzonderlijke overtreding van dit verbod en van f. 50.000,-- voor iedere dag dat die afzonderlijke overtreding(en) voortduurt c.q. voortduren;
- bepaalt dat voornoemd bevel en verbod van kracht zijn gedurende één jaar na betekening van dit vonnis;
- veroordeelt Greenpeace in de kosten van dit geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseressen begroot op f. 597,43 wegens verschotten en f. 2.000,-- wegens procureurssalaris;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek, president en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.