ECLI:NL:RBMID:2001:AA9806

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
717/1998
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening ten behoeve van de aanleg van de Westerscheldetunnel

Op 10 januari 2001 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een zaak over vervroegde onteigening ten behoeve van de aanleg van de Westerscheldetunnel. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, had een vordering ingediend voor de onteigening van onroerende zaken in de gemeente Borsele. De onteigening was noodzakelijk omdat de Staat niet in staat was om de benodigde percelen in der minne te verwerven, ondanks eerdere pogingen tot onderhandelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat alle wettelijke termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen en dat de onteigening ten behoeve van de aanleg van de tunnel gerechtvaardigd was.

De rechtbank heeft de vordering van de Staat toegewezen en de onteigening uitgesproken. De te onteigenen percelen zijn aangeduid met specifieke grondplannummers en kadastrale nummers. De rechtbank heeft ook bepaald dat de schadeloosstelling voor de gedaagde, die de onroerende zaken bezit, vastgesteld moet worden door deskundigen. De Staat heeft een voorschot op de schadeloosstelling aangeboden, dat door de rechtbank is vastgesteld op een bedrag van f. 445.166,--. De rechtbank heeft verder bepaald dat er geen zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling nodig is, tenzij dit door de gedaagde wordt verlangd.

De gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de onteigening en betoogd dat de Staat niet voldoende had onderhandeld over de aankoop van zijn volledige eigendom. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Staat niet verplicht was om de gehele eigendom van de gedaagde te verwerven, gezien het geringe deel dat nodig was voor de aanleg van de tunnel. De rechtbank heeft de argumenten van de gedaagde verworpen en de onteigening uitgesproken, waarbij de Staat de mogelijkheid heeft gekregen om de leidingen van N.V. Delta Nutsbedrijven aan te passen en nieuwe rechten van opstal te vestigen indien nodig. De zaak is verwezen naar de rol voor het bepalen van een datum voor pleidooi en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

d.d. 10 januari 2001
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, overweegt en beslist als volgt inzake:
Rolnr. 98/717
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
zetelend te ’s-Gravenhage,
eiser,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. C.H. Brinkman,
advocaat: mr. J.E.F.M. den Drijver-van Rijckevorsel,
tegen
[gedaagde],
wonende te ’s-Heerenhoek, gemeente Borsele,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
procureur: mr. J. Boogaard.
1. Het procesverloop
Op 15 juni 1998 en 22 september 1998 hebben de bij beschikking van 25 mei 1998 benoemde deskundigen overeenkomstig Afdeling 1 van Hoofdstuk IIIa van de Onteigeningswet de ligging en gesteldheid van de te onteigenen zaken opgenomen.
Van deze plaatsopnemingen zijn processen-verbaal opgemaakt.
Op 2 september 1998 is een voorlopig deskundigenbericht uitgebracht.
De dagvaarding waarbij de vervroegde onteigening wordt gevorderd is op 22 september 1998 uitgebracht.
Op 17 september 1998 is ter griffie een exemplaar van de Staatscourant waarin het besluit waarin de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen is openbaar gemaakt, gedeponeerd.
Bij dagvaarding heeft de Staat gesteld:
1. Bij Koninklijk Besluit van 8 juli 1998, nr. 98.003517, is goed gevonden en verstaan dat ten behoeve van het maken van de Westerscheldetunnel, tunneltoerit en toeleidende weg, gelegen tussen de Frankrijkweg (Sloegebied) en de Zeedijk nabij Ellewoutsdijk, met bijkomende werken, in de gemeente Borsele ten algemene nutte en ten name van de Staat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) zullen worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen welke ingevolge art. 12 van de Onteigeningswet ter secretarie van de gemeente Borsele ter inzage hebben gelegen als:
De te onteigenen perceelsgedeelten met de grondplannummers [nummers] hebben thans eigen kadastrale nummers te weten: [kadastraalnummer] (grondplannummer [nummer]), [kadastraalnummer] (grondplannummer [nummer]) en [kadastraalnummer] (grondplannummer [nummer]).
2. Het Koninklijk Besluit is gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 23 juli 1998, nr. 137, blz. 12-18.
3. Ter zake van deze onteigening zijn alle bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
4. In het Koninklijk Besluit is [gedaagde] als eigenaar van het te onteigenen aangewezen.
5. De Staat heeft aan [gedaagde] aangeboden en biedt hem hierbij nogmaals aan als eigenaar van de te onteigenen onroerende zaken ten titel van schadeloosstelling een bedrag van f. 469.568,-- te vermeerderen met eventuele belastingschade volgens de normen van het onteigeningsrecht en met eventuele deskundigenkosten ad f. 8.248,-- exclusief BTW, dit laatste voor het geval het te onteigenen alsnog in der minne zou worden verworven.
6. Op het perceel waarvan het te onteigenen met het grondplannummer [nummer] deel uitmaakt, rust een recht van hypotheek voor een hoofdsom van f. 200.000,-- blijkens notariële akte d.d. 19 april 1978 ten gunste van:
De coöperatie B.A.
Coöperatieve Rabobank Heinkenszand B.A.
Van der Biltplein 1
4451 AE Heinkenszand.
7. Op de percelen waarvan het te onteigenen met grondplannummer [nummer] deel uitmaakt, rust een recht van opstal tot het leggen en houden van leidingen ten gunste van:
de naamloze vennootschap:
N.V. Delta Nutsbedrijven
Poelendaelesingel 10
4335 JA Middelburg.
De Staat heeft haar aangeboden en biedt haar, voor zover nodig, nogmaals aan de leidingen voor zijn rekening te verleggen en, waar nodig, voor zijn rekening nieuwe rechten van opstal te vestigen, in onderling overleg.
8. Van het bestaan van andere gerechtigden dan de hierboven vermelde in de zin van de Onteigeningswet, aan wie de dagvaarding zal worden betekend, is de Staat niet gebleken.
9. De Staat wenst een vervroegd onteigeningsvonnis te verkrijgen. De Staat heeft tevergeefs getracht voormelde onroerende zaken in der minne te verkrijgen.
10. De te onteigenen perceelsgedeelten met de grondplannummers: [nummer], [nummer] en [nummer] zijn inmiddels door het Kadaster voorzien van eigen kadastrale nummers, te weten:
[kadastraalnummer] (grondplannummer [nummer], geheel groot: 00.00.10 ha);
[kadastraalnummer] (grondplannummer [nummer], geheel groot: 01.38.90 ha), en
[kadastraalnummer] (grondplannummer [nummer], geheel groot 02.10.45 ha).
De Staat wenst dat in het dictum (naast de oude kadastrale nummers) de nieuwe nummers worden vermeld.
11. Het te onteigenen thans Borsele [kadastraalnummer], [kadastraalnummer] en [kadastraalnummer] is door het Kadaster hermeten aan de hand van de grondtekening(en). De te onteigenen oppervlakten bedragen niet respectievelijk 00.00.13 ha, 01.38.62 ha en 02.11.89 ha, zoals in het Koninklijk Besluit staat vermeld, doch respectievelijk 00.00.10 ha, 01.38.90 ha en 02.10.45 ha. De Staat wenst dat in het dictum wordt vermeld als te onteigenen oppervlakten bij grondplannummers [nummers] respectievelijk 00.0010 ha, 01.38.90 ha en 02.10.45 ha.
12. De Staat heeft met het oog op deze onteigening het verzoekschrift d.d. 19 mei 1998 strekkende tot vervroegde opneming als bedoeld in art. 54a Onteigeningswet bij deze rechtbank ingediend, naar aanleiding waarvan de opneming plaatsvond op 15 juni 1998. Bij dat verzoekschrift zijn reeds overgelegd de bewijzen als bedoeld in art. 23 onder ten tweede en ten derde van de Onteigeningswet.
13. De Staatscourant is tijdig bij deze rechtbank gedeponeerd, tezamen met een overzicht van de nieuwe kadastrale nummers van de te onteigenen percelen/perceelsgedeelten.
Vervolgens heeft de Staat geconcludeerd voor eis dat bij vonnis van deze rechtbank:
1. bij vervroeging wordt uitgesproken ten behoeve van de werken vermeld onder sub 1, kort gezegd de aanleg van de Westerscheldetunnel, ten algemene nutte en ten name van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), de onteigening vrij van alle lasten en rechten van de hierboven sub 1 bedoelde perceelsgedeelten, zoals aangeduid op de grondtekening die op de secretarie van de gemeente Borsele ter inzage heeft gelegen, en daarbij de te onteigenen zaken met de grondplannummers [nummers] tevens aan te duiden als respectievelijk [kadastraalnummer], [kadastraalnummer] en [kadastraalnummer] en daarbij te bepalen dat de te onteigenen oppervlakten respectievelijk 00.00.10 ha, 01.38.90 ha en 02.10.45 ha bedragen;
2. de eventueel aanvaarde schadeloosstelling voor [gedaagde] wordt vastgesteld op de hierboven aangegeven wijze;
3. wordt bepaald dat, voor zover nodig, de leidingen van de naamloze vennootschap N.V. Delta Nutsbedrijven door en voor rekening van de Staat worden aangepast en dat, eveneens voor rekening van de Staat, voor zover nodig, nieuwe rechten van opstal ten behoeve van N.V. Delta Nutsbedrijven worden gevestigd;
4. het voorschot op de schadeloosstelling voor [gedaagde], indien het aanbod niet wordt aanvaard, wordt bepaald op 100% van het aangeboden bedrag van f. 469.568,--;
5. wordt bepaald ten aanzien van [gedaagde] dat geen zekerheid voor voldoening van de schadeloosstelling nodig is, tenzij deze wordt verlangd en dat in dat laatste geval de wijze waarop de zekerheid zal worden vastgesteld wordt vermeld;
6. bij later vonnis de schadeloosstelling ter zake van het te onteigenen wordt vastgesteld, kosten rechtens.
De Stee heeft geconcludeerd voor antwoord waarbij hij concludeert:
1. De Staat in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze vordering aan de Staat te ontzeggen met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure.
De zaak is op 8 november 2000 bepleit. De pleitnotities zijn in het geding gebracht. Beide partijen hebben producties overgelegd.
De Staat heeft zijn eis verminderd in die zin dat thans geen onteigening meer wordt gevorderd van voornoemde percelen met grondplannummers 56 en [nummer] en dat van perceel met grondplannummer [nummer] 6019 m2 minder nodig is dan bij dagvaarding is gevorderd. De aangeboden schadeloosstelling is als gevolg van deze vermindering opnieuw berekend en gesteld op f. 445.166,--. De Staat heeft vervolgens geconcludeerd conform de vermindering van eis.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat de in de dagvaarding aangeduide ter onteigening aangewezen zaken dezelfde zijn als die waarop de opneming door de deskundigen op 15 juni 1998 en 22 september 1998 betrekking heeft gehad.
2.2. De onderhavige onteigening wordt gevorderd ten behoeve van de aanleg van - kort gezegd - de Westerscheldetunnel met bijbehorende werken. De stukken als bedoeld in artikel 12 van de Onteigeningswet hebben met ingang van 27 oktober 1997 tot en met 3 december 1997 ter inzage gelegen. De bewijzen als bedoeld in art. 23 onder ten tweede en ten derde van de Onteigeningswet zijn op 19 mei 1998 overgelegd. Bij Koninklijk Besluit van 8 juli 1998 nr. 98.003517 en openbaar gemaakt in de Nederlandse Staatscourant van 23 juli 1998 nr. 137 is goed gevonden en verstaan de onteigening van genoemde onroerende zaken van [gedaagde].
2.3. De Staat legt aan zijn vordering tot het vervroegd uitspreken van de onteigening van voornoemde onroerende zaken ten grondslag dat hij daar belang bij heeft nu hij die zaak niet bij minnelijke overeenkomst heeft kunnen verkrijgen, ondanks pogingen daartoe, zodat onteigening daarvan nodig is.
2.4. [gedaagde] verzoekt de Staat niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Hij verzet zich tegen de door de Staat genomen akte wijziging van eis stellende dat hij daardoor zwaar in zijn verdediging wordt geschaad. Deze stelling is door de Staat gemotiveerd weersproken.
2.5. Artikel 134 Rv laat niet toe dat verweer wordt gevoerd tegen een vermindering van eis. Er is wel verweer mogelijk tegen een wijziging van eis indien een gedaagde daardoor in zijn verdediging onredelijk wordt bemoeilijkt of het geding daardoor onredelijk wordt vertraagd. In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van benadeling van [gedaagde] door de wijziging van eis. Het verweer van [gedaagde] faalt.
2.6. [gedaagde] stelt dat de vordering van de Staat dient te worden afgewezen. Hij voert daartoe onder meer het volgende aan.
Het uitvoeren van het besluit tot de aanleg van de Westerscheldetunnel met toeleidende wegen en ontsluitingen, waarbij mede in aanmerking dient te worden genomen (de inhoud van) het onlangs gesloten “Bestuursconvenant Verbeterde Ontsluiting Sloegebied”, heeft tot gevolg dat [gedaagde] in totaal ongeveer 2/3 deel van zijn bedrijf kwijtraakt. Op het overblijvende kan hij zijn bedrijf niet meer uitoefenen. De diverse overheden zijn hiervan op de hoogte en het is dan ook onaanvaardbaar dat zij desondanks, afzonderlijk van elkaar, delen van de boerderij onteigenen.
[gedaagde] voert daarnaast aan dat de Staat zich heeft geconcentreerd op het uitsluitend en alleen verwerven van een klein deel van de gronden benodigd voor de ontsluiting, en niet voldoende heeft onderhandeld over aankoop c.q. verplaatsing van het gehele bedrijf.
[gedaagde] stelt verder dat het KB van 8 juli 1998 geen rechtsgeldige basis meer kan zijn voor de onteigening, aangezien het bestemmingsplan en het plan van het werk sinds het KB is geslagen ingrijpend zijn gewijzigd. KB, planologische plannen en uitvoering van de werken dienen in overeenstemming met elkaar te zijn.
[gedaagde] stelt voorts dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 17 Onteigeningswet; de Staat heeft hem niet tijdig op de hoogte gesteld van de wijziging van plannen met betrekking tot de infrastructuur rond de boerderij van [gedaagde] en heeft daarmee niet correct onderhandeld.
[gedaagde] ontkent dat de Staat belang heeft bij vervroegde onteigening, gelet op de vertraging in de tunnelbouw en de voor de aanleg van de tunnel benodigde besluitvorming.
[gedaagde] voert tenslotte met betrekking tot grondplannummers [nummer] en [nummer] aan respectievelijk dat niet meer vierkante meters mogen worden onteigend dan bij het KB ter onteigening zijn aangewezen en dat niet duidelijk is (geweest) welk deel van het perceel uiteindelijk zal moeten worden onteigend.
De Staat heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken.
2.7. Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor de onteigening zoals thans gevorderd door de Staat. Voor bespreking van c.q. beslissing omtrent (samenloop met) eventuele onteigeningen door diverse andere overheden is in dit geschil geen plaats. Op het verweer van [gedaagde] hieromtrent zal dan ook niet worden ingegaan.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat slechts beoordeeld dient te worden of omtrent hetgeen thans wordt gevorderd door de Staat voldoende is onderhandeld in de zin van artikel 17 Onteigeningswet. Uit hetgeen [gedaagde] zelf stelt volgt dat de Staat wel heeft onderhandeld over de door de Staat benodigde percelen. Dat de Staat niet heeft onderhandeld over algehele onteigening kan aan hem niet worden tegengeworpen, nu hij daartoe, gelet op het geringe deel dat van de eigendom van [gedaagde] nodig is, niet verplicht is. Gesteld noch gebleken is dat door de Staat concrete toezeggingen zijn gedaan omtrent algehele onteigening.
Het verweer van [gedaagde] dat het KB geen rechtsgeldige basis meer kan zijn voor de onteigening zoals thans gevorderd slaagt niet. Beslissend voor hetgeen op basis van het KB voor onteigening in aanmerking komt is het grondplan dat in het kader van de administratieve procedure ter inzage heeft gelegen. De bestemming op deze tekening is globaal weergegeven. Er staan bovendien slechts grondplannummers, en geen oppervlakten en kadastrale nummers op vermeld. Het grondplan staat de onteigening zoals thans gevorderd toe. Hieruit volgt eveneens dat hetgeen door [gedaagde] afzonderlijk ten aanzien van grondplannummers [nummer] en [nummer] is aangevoerd hem niet kan baten.
Het verweer van [gedaagde] dat niet op juiste wijze is onderhandeld omdat de wijziging van plannen met betrekking tot de infrastructuur rond zijn boerderij niet aan hem bekend zijn gemaakt moet, gelet op hetgeen hiervoor omtrent het grondplan is overwogen worden verworpen. De wijziging van de infrastructuur waar [gedaagde] op doelt betreft met name de aanleg van een ongelijkvloerse kruising in plaats van een eerder geplande gelijkvloerse kruising. Op basis van het grondplan kan bij de boerderij van [gedaagde] zowel een gelijkvloerse als een ongelijkvloerse kruising worden gerealiseerd.
Het verweer dat de Staat geen belang heeft bij vervroegde onteigening kan [gedaagde] niet baten. De omstandigheid dat de tunnelbouw is vertraagd houdt niet in dat tevens gewacht kan worden met de aanleg van de wegen e.d..
2.8. De subsidiaire stelling van [gedaagde] dat de aangeboden schadeloosstelling onvoldoende is kan aan de vordering tot het vervroegd uitspreken van de onteigening niet in de weg staan. De beoordeling van dat verweer komt aan de orde bij de begroting van de in deze aan [gedaagde] toe te kennen schadeloosstelling.
2.9. Nu het verweer tegen de vordering tot vervroegde onteigening faalt en de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, is de vordering voor toewijzing vatbaar.
2.10. [gedaagde] heeft de hem aangeboden schadeloosstelling verworpen, zodat omtrent de begroting van de schadeloosstelling een bericht van deskundigen dient te worden ingewonnen.
2.11. De rechtbank zal een datum van neerlegging ter griffie van het deskundigenrapport bepalen.
2.12. De Staat heeft gevorderd het bedrag van het voorschot als bedoeld in artikel 54j van de Onteigeningswet voor [gedaagde] vast te stellen op 100% van het aangeboden bedrag. De betwisting door [gedaagde] hiervan komt neer op betwisting van de omvang van de aangeboden schadeloosstelling. Dit verweer komt, zoals hiervoor overwogen, pas aan de orde bij de begroting van de in deze aan [gedaagde] toe te kennen schadeloosstelling. Derhalve zal het voorschot op het door de Staat aangeboden bedrag worden vastgesteld. Zekerheid voor de voldoening van de schadeloosstelling acht de rechtbank niet nodig, nu [gedaagde] daarom niet heeft verzocht.
3. De beslissing
De rechtbank:
- spreekt vervroegd uit de onteigening ten behoeve van de werken hiervoor omschreven, kort gezegd de aanleg van de Westerscheldetunnel, ten algemene nutte en ten name van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat), van de volgende onroerende zaken met de volgende grondplannummers, zoals aangeduid op de grondtekening met vermelding:
en duidt daarbij de te onteigenen zaken met de grondplannummers [nummer] en [nummer] tevens aan als respectievelijk [kadastraalnummer] en [kadastraalnummer] en bepaalt daarbij dat de te onteigenen oppervlakten respectievelijk 01.38.90 ha en 01.50.26 ha bedragen;
- bepaalt het bedrag van het voorschot op de schadeloosstelling op f. 445.166,-- te betalen aan [gedaagde];
- bepaalt dat ten aanzien van [gedaagde] geen zekerheid voor voldoening van de schadeloosstelling nodig is;
- bepaalt dat, voor zover nodig, de leidingen van de naamloze vennootschap N.V. Delta Nutsbedrijven door en voor rekening van de Staat worden aangepast en dat, eveneens voor rekening van de Staat, voorzover nodig, nieuwe rechten van opstal ten behoeve van N.V. Delta Nuts bedrijven worden gevestigd;
- draagt de bij beschikking van 25 mei 1998 benoemde deskundigen op om de schadeloosstelling te begroten;
- stelt vast dat de neerlegging van het deskundigenrapport ter griffie van deze rechtbank zal moeten plaatsvinden uiterlijk op 4 april 2001;
- wijst aan als nieuwsbladen waarin de griffier een uittreksel van dit vonnis zal doen plaatsen de Provinciale Zeeuwse Courant, verschijnende te Middelburg en De Stem, editie voor Zeeland, verschijnende te Breda;
- verwijst de zaak naar de rol van 4 april 2001 voor het bepalen van een datum voor pleidooi;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A. Witsiers, W.M.P. van Alphen en S.M.J. van Dijk, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 10 januari 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.