ECLI:NL:RBMID:2000:AE4966

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
20 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 99/532
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering wachtgeld op basis van fiscale winst uit onderneming

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen een besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij een te hoog uitbetaald wachtgeld over 1996 werd teruggevorderd. Eiser ontving sinds 1 september 1994 een uitkering op basis van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. De minister stelde vast dat bij de berekening van het wachtgeld rekening was gehouden met een te laag bedrag aan winst uit eigen bedrijf, wat resulteerde in een terugvordering van f. 11.117,19. Eiser diende hiertegen een bezwaarschrift in, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser ging vervolgens in beroep.

De rechtbank behandelde de zaak op 23 maart 2000. Eiser was aanwezig, maar de verweerder verscheen niet. Eiser voerde aan dat de minister in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld, omdat niet tijdig was aangegeven dat de stukken ter inzage zouden liggen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende op de hoogte was gesteld van de hoorzitting en de mogelijkheid om het dossier in te zien. Eiser had bovendien aangegeven geen gebruik te willen maken van de hoorzitting.

Daarnaast betoogde eiser dat zijn pensioenvoorziening in mindering moest worden gebracht op de winst uit onderneming, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht de fiscale winst als uitgangspunt had genomen. De rechtbank concludeerde dat er geen ruimte was voor aftrekken van de door eiser opgevoerde kosten, aangezien deze niet in lijn waren met de definitie van inkomsten volgens het Rijkswachtgeldbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de herberekening van het wachtgeld door de minister.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Enkelvoudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Reg.nr.: Awb 99/532
Uitspraak inzake :
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder.
1. Feiten en procesverloop.
Aan eiser is met ingang van 1 september 1994 een uitkering ingevolge het Rijkswachtgeldbesluit 1959 (Rwb) toegekend.
Bij besluit van 9 februari 1999 heeft verweerder eiser mede-gedeeld dat bij de berekening van zijn wachtgeld over 1996 rekening is gehouden met een te laag bedrag aan winst uit eigen bedrijf, dat het wachtgeld in verband daarmee is her-berekend en dat is gebleken dat over dat jaar f. 11.117,19 teveel is uitbetaald. Verweerder heeft dit bedrag teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 10 augustus 1999 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser is tegen laatstgenoemd besluit in beroep gekomen.
Het geschil is op 23 maart behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder is niet verschenen.
2. Gronden.
Ingevolge artikel 8 van het Rwb -voor zover hier van belang- worden de inkomsten die de betrokkene geniet uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag, ter zake waarvan het wachtgeld is toegekend, hem is aangezegd of door hem is aangevraagd, met het wachtgeld verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.
Verweerder heeft bij de herberekening van eisers wachtgeld over 1996 een gedrag van
f. 56.896 in aanmerking genomen als inkomsten uit eigen bedrijf in de zin van artikel 8 van de Rwb, zijnde het bedrag dat eiser blijkens opgave van de belastingdienst in 1996 aan winst uit onderneming heeft behaald.
Eiser stelt allereerst dat verweerder in strijd met artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld, omdat niet kenbaar is gemaakt dat de stukken tot tenminste zeven dagen voor de hoorzitting ter inzage zouden worden gelegd.
Blijkens het dossier is eiser echter bij brief van 26 februari 1999 gewezen op de mogelijkheid op zijn bezwaar te worden gehoord en is daarbij tevens aangegeven dat het dossier voor-afgaande aan een hoorzitting zou kunnen worden ingezien. In reactie heeft eiser zelf bij schrijven van 19 maart 1999 aan-gegeven geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord. Daarbij heeft hij over kennisname van stukken niet gerept. Eisers grief dient gelet daarop te worden verworpen.
Verder is eiser van mening dat de door hem in 1996 getroffen pensioenvoorziening in mindering dient te worden gebracht op de winst uit onderneming, omdat deze pensioenvoorziening is bedoeld tot herstel van het verlies aan pensioenrechten dat het gevolg is van de beëindiging van zijn ambtelijke dienstbetrekking per 1 september 1994. Ook de kosten voor de ziektekostenverzekering moeten (deels) in mindering worden gebracht op de bruto-winst.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat onder inkomsten in de zin van artikel 8 van de Rwb moet worden verstaan bruto-ontvangsten en dat gelet daarop voor wat betreft inkomsten uit eigen bedrijf dient te worden uitgegaan van de fiscale winst. Verweerder heeft terecht gesteld dat aldus het beste aansluiting wordt verkregen bij bruto-loon uit dienstbetrekking en dat er daarom geen plaats is voor aftrek van de door eiser opgevoerde posten. Verweerder wijst er in dit verband nog op dat ook op bruto-inkomsten uit dienstverhouding nog inhoudingen als pensioenpremie worden verricht. Niet ten onrechte heeft verweerder er voorts op gewezen dat eiser bij zijn ontslag een vergoeding is toegekend ter compensatie van een deel van het pensioenverlies.
Het beroep is mitsdien ongegrond.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2000
door mr. L.J.P. Lambooij, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt, griffier.