ARRONDISSEMENTSRECHTBANK MIDDELBURG
Sector Civiel Recht - Enkelvoudige Kamer
Vonnis in de zaak met nummer 00-0024 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECREATIE- EN VERHUURMAATSCHAPPIJ ZEELAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Renesse, gemeente Schouwen-Duiveland,
eiseres,
procureur: mr. J.A.M. Dietvorst,
de openbare rechtspersoon
DE GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND,
zetelend te Zierikee,
gedaagde,
procureur: mr. U.T. Hoekstra.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Zeeland’ en ‘de gemeente’.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stuk-ken:
- het exploot van dagvaarding van 10 januari 2000;
- de conclusie van eis met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
de conclusie van dupliek met producties.
1.1 Zeeland is de rechtsopvolgster van Exploitatiebedrijf Kavero N.V. te Rotterdam. De voormalige gemeente Bouwershaven is opgegaan in de gemeente Schouwen-Duiveland.
1.2 Kavero was in 1968 voornemens om op de door haar in erfpacht verkregen gronden te Brouwershaven nabij Den Osse (recreatie-)bungalows te gaan bouwen. In dat kader is tussen Kavero en de gemeente Brouwershaven een overeenkomst gesloten die is vastgelegd in de door een notaris opgemaakte akte van 28 augustus 1969. In die akte is onder meer opgenomen:
1. “Kavero verbindt zich en zijn rechtsopvolgers om op eerste mededeling van de Gemeente Brouwershaven het complex woningen, omvattende de alsdan reeds gebouwde woningen en aan te leggen riolering via een persleiding aan te sluiten op de rioolwaterzuiveringsinstallatie, zodra deze installatie, thans in aanbouw zijnde, is gereed gekomen.
2. De Gemeente Brouwershaven verbindt zich de riolering op het bungalowterrein, alsmede gemelde persleiding voor de som van EEN Gulden (ƒ 1,--) van Kavero en/of zijn rechtsopvolgers over te nemen, mits ten genoegen van de Gemeente Brouwershaven opgeleverd; wordende aan de Gemeente Brouwershaven het recht verleend tot het hebben en houden en onderhouden van deze riolering op het bungalowterrein, alsmede van de persleiding.
4. Kavero verbindt zich voor haar rekening te zullen doen ontwerpen en uitvoeren de aanleg van (…) riolering (…), in het plan begrepen, zulks overeenkomstig het bestemmingsplan “Den Osse”, dat thans in voorbereiding is en het uitgewerkte plan, dat op grond van gemeld bestemmingsplan door Burgemeester en Wethouders zal worden opgemaakt.
5. Onderhoud en beheer van de hiervoor onder 4 genoemde (…) riolering (…), voor rekening van Kavero komende, geschiedt, voorzover het de riolering betreft tot het moment van overdracht aan de gemeente, ten genoegen van het college van burgemeester en wethouders”.
1.3 De overeenkomst is voor wat betreft het overnemen van de riolering van het bungalow-terrein Den Osse te Brouwershaven (hierna : ‘Den Osse’) indertijd niet geëffectueerd.
1.4 Burgemeester en wethouders van de gemeente Brouwershaven doen bij brief van 27 september 1993 aan Zeeland het voorstel om,
“onder het voorbehoud van de vestiging van zakelijke rechten, het eigendom en het beheer van de onder uw instelling vallende riolering om “niet” over te nemen. Uiteraard geschiedt dit voorstel behoudens goedkeuring van de gemeenteraad. De datum van overdracht zou kunnen worden bepaald op 1 januari 1994. Bij de overdracht zullen aan de bestaande riolering geen kwalitatieve voorwaarden worden verbonden, terwijl eventueel nader wordt overlegd over de grenzen van de overname en de te leveren bescheiden. Daarnaast zullen zakelijke rechten ten behoeve van de gemeente dienen te worden gevestigd. Als gevolg van de overname door de gemeente zal, evenals ten laste van eigenaren van permanent bewoonde woningen c.q. alle eigenaren van gebouwen in de gehele gemeente, een rioolafvoerrecht worden ingevoerd. Over de wijze van heffing en de hoogte van dit recht dienen nog besluiten genomen te worden”.
1.5 Zeeland heeft bij brief van 27 september 1993 de gemeente Brouwershaven medegedeeld met haar voorstel in te stemmen.
1.6 Bij notariële akte van 30 december 1993 is door Zeeland ten behoeve van de gemeente Brouwershaven een zakelijk recht van opstal gevestigd op een perceel, hetwelk inhoudt het recht om -- met inachtneming van de in die akte opgenomen bepalingen -- in dat perceel een rioolpersleiding te hebben en te houden.
1.7 De gemeente heeft op om omstreeks 1 januari 1994 het onderhoud van de riolering op zich genomen en uitgevoerd. Kort na de totstandkoming van de huidige gemeente Schouwen-Duiveland per 1 januari 1997 is zij daarmee opgehouden.
1.8 Onder verwijzing naar de notariële akte van 28 augustus 1969 en het op 28 september 1993 door Zeeland geaccepteerde voorstel, sommeert de advocaat van Zeeland bij brief van 8 april 1999 de gemeente om per omgaande te bevestigen dat zij de onderhouds- c.q. herstelverplichtingen ten aanzien van het rioleringsstelsel c.a. op Den Osse zal nakomen, alsmede om de op dat moment geconstateerde gebreken binnen acht dagen te verhelpen.
1.9 Bij brief van 15 april 1999 deelt de gemeente mede niet aan de sommatie van 8 april 1999 te kunnen voldoen en zij verzoekt om uitstel om de kwestie voor te leggen aan de commissie OWMIL en de gemeenteraad. De gemeente stelt geen eigenaar te zijn van de riolering. Zij acht Zeeland dienaangaande onderhoudsplichtig en wijst er op dat overdracht van de riolering -- behoudens voor wat betreft de rioolpersleiding -- nooit heeft plaatsgevonden.
1.10 In haar vergadering van 3 juni 1999 heeft de gemeenteraad besloten de riolering in het bestemmingsplan Den Osse niet in eigendom en beheer over te nemen.
2.1 Zeeland vordert veroordeling van de gemeente om binnen 48 uur na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis het beheer en het onderhoud van het (hoofd-)rioleringsstelsel op Den Osse (dat wil zeggen het rioleringsstelsel vanaf de perceelgrenzen van de daarop staande en gelegen recreatieve bungalows) weer op zich te nemen en te houden, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 10.000,- per dag of per keer dat de gemeente zich niet aan die veroordeling zal houden, althans alles met in achtneming van zodanige termijnen, dwangsommen en verdere of andere maatregelen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren en met veroordeling van de gemeente om terzake de kosten van (buiten-)gerechtelijke bijstand aan Zeeland een bedrag te vergoeden van ƒ 10.000,- en verder de door Zeeland geleden en nog te lijden overige schade op de maken bij staat en te vereffenen volgens de wet aan haar te vergoeden, alles met veroordeling van Zeeland in de kosten van het geding.
2.2 Zeeland baseert haar vorderingen primair op de overeenkomst die in 1969 tussen haar en de gemeente Brouwershaven tot stand is gekomen en die voor beide partijen bindend is (gebleven). Het in 1993 door de gemeente Brouwershaven gedane voorstel was volgens Zeeland ter effectuering dan wel ter bevestiging van de afspraken in 1969. Subsidiair -- voor het geval er als gevolg van het ontbreken van goedkeuring van de gemeenteraad geen overeenkomst tot stand is gekomen -- legt zij aan haar vorderingen onrechtmatig handelen van de gemeente ten grondslag.
2.3 De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 De gemeente doet een beroep op verjaring van de vorderingen van Zeeland. De rechtbank zal hier eerst op ingaan.
3.2 Partijen zijn het in 1969 eens geworden over de overname door de gemeente Brouwershaven van het rioleringsstelsel van Den Osse. Deze overname is indertijd niet gerealiseerd, doch werd eerst in 1993 weer actueel. Hetgeen zich gedurende de periode 1969 tot 1993 heeft afgespeeld ontrekt zich aan de waarneming van de rechtbank. Het is echter duidelijk dat het zowel in 1969 als in 1993 de bedoeling van partijen is geweest dat de gemeente Brouwershaven het rioleringsstelsel -- en daarmee het beheer en het onderhoud -- zou overnemen.
3.3 De gemeente Brouwershaven heeft van 1 januari 1994 tot 1 januari 1997 het onderhoud van de riolering op zich genomen. Daarmee gaf zij tot laatstgenoemde datum uitvoering aan verplichtingen die uit een beweerdelijk met haar gesloten overeenkomst voortvloeien. In dit licht is de stelling dat de rechtsvordering tot nakoming is verjaard onjuist, nu onder de gegeven omstandigheden een dergelijke verjaringstermijn eerst na 1 januari 1997 is aangevangen.
3.4 Eveneens is onjuist de stelling dat de op beweerdelijk onrechtmatig handelen gebaseerde rechtsvordering zou zijn verjaard. Gelijk uit het voorgaande voortvloeit, is tot 1997 onrechtmatig handelen niet aan de orde geweest omdat de gemeente Brouwershaven zich, wat Zeeland betrof, overeenkomstig de gestelde overeenkomst gedroeg en er voor Zeeland geen aanleiding was om na te gaan of één en ander wel ter goedkeuring aan de gemeenteraad was voorgelegd. Ook ten deze is een verjaringstermijn niet voor 1 januari 1997 aangevangen.
3.5 Het door de gemeente gedane beroep op verjaring van de vorderingen van Zeeland wordt derhalve afgewezen.
de vordering tot nakoming van Zeeland
3.6 Het voorstel van 1993 verschilt in zoverre van de overeenkomst uit 1969 dat de gemeente Brouwershaven afzag van het stellen van kwalitatieve voorwaarden. Zij deed haar voorstel echter onder het voorbehoud van goedkeuring door de gemeenteraad. Zeeland heeft het voorstel van 1993 geaccepteerd. Partijen zijn derhalve overeengekomen dat de gemeente Brouwershaven -- zonder daaraan kwalitatieve voorwaarden te verbinden -- de eigendom en daarmee het beheer en het onderhoud van de onder Zeeland vallende riolering om “niet” overneemt, onder het voorbehoud van de vestiging van zakelijke rechten en behoudens goedkeuring van de gemeenteraad. Als de datum van overdracht is daarbij genoemd 1 januari 1994. Er zou eventueel nader overleg worden gevoerd over de grenzen van de overname en de te leveren bescheiden.
3.7 Zowel in 1969 als in 1993 hadden partijen de intentie het rioleringsstelsel (in ieder geval gedeeltelijk) aan de gemeente Brouwershaven over te dragen. Die overdracht -- door middel van het vestigen van een zakelijk recht (van opstal, al dan niet met kwalitatieve verplichting terzake van niet bouwen op het riool) -- was gekoppeld aan het beheer en onderhoud van de riolering. Eerst na overdracht komt het beheer en het onderhoud op de schouders van de gemeente te rusten. Voor wat betreft de rioolpersleiding heeft die overdracht (het vestigen van een opstalrecht) op 30 december 1993 plaatsgehad. Dit is niet gebeurd met betrekking tot het rioleringsstelsel waarvoor thans het beheer en onderhoud wordt gevorderd. In haar brief van 15 april 1999 heeft de gemeente hierop gewezen.
3.8 Zeeland stelt (en de gemeente betwist) dat de overname van het rioleringstelsel valt binnen de grens van hetgeen partijen hebben beoogd en zijn overeengekomen. Zij beaamt dat zowel in 1969 als in 1993 sprake was van voormelde ‘koppeling’. Thans vordert zij echter het beheer en het onderhoud van de riolering door de gemeente zonder dat de riolering aan de gemeente is overgedragen en zonder dat daarvoor opstalrechten zijn gevestigd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Het ligt op de weg van Zeeland om eerst -- buiten dan wel in rechte -- op basis van de door haar gestelde overeenkomst de medewerking van de gemeente te verlangen aan de overdracht van de riolering. Een dergelijke vordering heeft Zeeland echter niet ingesteld. De rechtbank oordeelt derhalve dat de door Zeeland ingestelde primaire vordering tot nakoming van het beheer en het onderhoud van het rioleringsstelsel van Den Osse op basis van een perfecte overeenkomst (thans) niet toewijsbaar is.
de vordering van Zeeland uit hoofde van onrechtmatig handelen door de gemeente
3.9 Subsidiair stelt Zeeland zich op het standpunt dat de gemeente Brouwershaven jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Het onrechtmatig handelen zou, kort samengevat, hebben bestaan uit het bij Zeeland doen ontstaan en het bevestigen/ versterken van het vertrouwen dat zij een overeenkomst met die gemeente had. Hierdoor stond het de gemeente niet meer vrij om het beheer en het onderhoud van de riolering (abrupt) te beëindigen. Door daarenboven in 1993 de overeenkomst niet ter goedkeuring aan de gemeenteraad voor te leggen is door de gemeente Brouwershaven gehandeld in strijd met haar zorgvuldigheidsplicht, hetgeen volgens Zeeland eveneens als onrechtmatig is te bestempelen.
3.10 Nadat Zeeland het haar door Burgemeester en wethouders van de gemeente Brouwershaven gedane voorstel van 27 september 1993 had geaccepteerd, is die gemeente zich conform die overeenkomst gaan gedragen. Dit door de riolering integraal te gaan onderhouden, welk onderhoud niet -- zoals de gemeente doet -- kan worden afgedaan als het wel eens uitvoeren van geringe werkzaamheden. Het onderhoud is deels in eigen beheer uitgevoerd en deels door derden die door de gemeente zijn ingeschakeld. De gemeente Brouwershaven heeft dit gedrag in de periode 1994 tot 1997 regelmatig voortgezet. Onder deze omstandigheden handelt de gemeente onrechtmatig door vervolgens abrupt met het onderhoud te stoppen en zich te beroepen op het niet vestigen van opstalrechten, waar gesteld noch gebleken is dat Zeeland daartoe niet haar medewerking zou willen verlenen. Als zodanig handelt zij ook onrechtmatig door zich daarbij te beroepen op de ontbreken van goedkeuring door de gemeenteraad, nu haar uitvoerende organisaties zich zijn gaan gedragen alsof de overeenkomst met Zeeland perfect was. Met name gezien dit laatste mocht Zeeland, mede ook gelet op de stellige verklaringen van de burgemeester van Brouwershaven in het kader van het voorlopig getuigenverhoor, verwachten dat die goedkeuring er zou zijn of komen. Dat Zeeland daarnaar niet verder heeft geïnformeerd valt haar, gezien de gedragingen van de gemeente zelf, niet aan te rekenen.
3.11 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gemeente onrechtmatig jegens Zeeland heeft gehandeld. De gemeente is in beginsel gehouden de als gevolg van dat handelen door Zeeland geleden schade te vergoeden. De schadevordering van Zeeland is daarbij drieërlei:
a. een vordering tot veroordeling van de gemeente om het beheer en het onderhoud van het rioleringsstelsel weer op zich te nemen en te houden, zulks op straffe van een dwangsom, alsmede
b. een vordering tot veroordeling van de gemeente om terzake de kosten van (buiten-) gerechtelijke bijstand aan Zeeland een bedrag te vergoeden van ƒ 10.000,- en tevens
c. een vordering tot veroordeling van de gemeente om de door Zeeland geleden en nog te lijden overige schade op de maken bij staat en te vereffenen volgens de wet te vergoeden.
3.12 De gemeente heeft onrechtmatig gehandeld door met het onderhoud van de riolering te stoppen. Uitblijvend onderhoud door de gemeente houdt, onder de gegeven omstandig-heden, dit onrechtmatig handelen in stand. De rechtbank oordeelt derhalve dat de vordering onder a. voor toewijzing gereed ligt. Zij acht evenwel redenen aanwezig de in dit verband gevorderde dwangsom te beperken tot een bedrag van ƒ 5.000,- per dag of per keer en daaraan een maximum te verbinden van ƒ 500.000,-.
3.13 De vordering onder b. ligt voor afwijzing gereed. Zeeland heeft haar vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten op geen enkele wijze onderbouwd. Niet is aannemelijk gemaakt dat deze vordering ziet op een vergoeding voor andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikelen 56 en 57 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. Ook zijn de gevorderde kosten niet gespecificeerd.
3.14 Daar waar de vordering onder c. een toekomstig element in zich draagt (‘nog te lijden overige schade’), heeft Zeeland op generlei wijze aangegeven waar dit op ziet. Dit deel van de vordering is naast de vordering onder a. niet, althans niet voldoende, onderbouwd en ligt derhalve voor afwijzing gereed.
3.15 Voor het overige deel (de geleden overige schade) acht de rechtbank de vordering onder c. in beginsel toewijsbaar. Het betreft hier de schade die Zeeland heeft geleden als gevolg van het niet uitvoeren van onderhoud aan de riolering door de gemeente. Dit vanaf het moment dat de gemeente daarmee is gestopt (1 januari 1997). Daar waar de rechtbank aannemelijk acht dat Zeeland over voldoende gegevens beschikt om de hoogte van die schade vast te stellen, ziet zij geen aanleiding om dit in een aparte procedure te laten doen. De rechtbank zal Zeeland zal in de gelegenheid stellen om zich bij akte over (de hoogte van) deze schade uit te laten, alsmede om één en ander te specificeren.
3.16 Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank appel van dit vonnis uitsluiten en eerst na het uitlaten der partijen, waar nodig, op de resterende geschilpunten ingaan.
- verwijst de zaak naar de rol van 20 december 2000 voor uitlaten aan de zijde van Zeeland als weergegeven in rechtsoverweging 3.15, direct peremptoir;
- sluit op de voet van artikel 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep tegen dit vonnis uit;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Westenberg, rechter-plaatsvervanger, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.