De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake:
de besloten vennootschap Heerema Havenbedrijf B.V., hierna te noemen: Heerema,
gevestigd te Nieuwdorp, gemeente Borsele,
eiseres,
procureur: mr. J. Wind,
[gedaagde],
wonende te Serooskerke, gemeente Veere,
gedaagde,
procureur: mr. H.S. Memelink.
De volgende processtukken zijn gewisseld:
conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding;
conclusie van antwoord;
conclusie van repliek;
conclusie van dupliek.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
2.1. Op 18 augustus 1998 is in staat van faillissement verklaard PAC Europe Pijpleidingen Apparaten Combinatie B.V., met benoeming van [gedaagde] tot curator.
2.2. Heerema heeft [gedaagde] per telefax d.d. 13 oktober 1998 toestemming gegeven 48 stuks stalen studbolts en 2 stuks stalen blind flenzen die haar in eigendom toebehoren nog enkele weken te behouden in verband met de afwikkeling van een opdracht in het kader van voornoemd faillissement, zoals door [gedaagde] bij brief d.d. 12 oktober 1998 was verzocht.
2.3. Kort nadien zijn alle roerende goederen van de gefailleerde door de pandhouder verkocht en in eigendom overgedragen aan PAC Montage B.V., een zusterbedrijf van de gefailleerde.
2.4. PAC Montage B.V. heeft bij brief d.d. 23 augustus 1999 aan [gedaagde] medegedeeld dat de flenzen die aan Heerema zouden kunnen toebehoren bij hen aanwezig zijn en dat de studbolts niet meer aanwezig zijn, nu deze zijn afgevoerd als oud metaal.
2.5. Een medewerker van Heerema is op 7 oktober 1999 bij PAC Montage B.V. geweest en heeft de goederen daar niet aangetroffen.
3.1. Heerema vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van f.10.170,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 1999, althans vanaf 15 januari 2000 en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Heerema stelt daartoe dat [gedaagde] op grond van onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van het feit dat [gedaagde] de haar in eigendom toebehorende zaken (48 studbolts en 2 flenzen) die hem als curator in het faillissement van PAC Europe Pijpleidingen Apparaten Combinatie B.V. in bruikleen waren gegeven, niet aan haar heeft teruggegeven, noch bereid is geweest de waarde daarvan aan haar te vergoeden. Heerema is van mening dat [gedaagde] zijn taak als curator niet met de vereiste nauwgezetheid en inzet heeft verricht, nu hij niet persoonlijk heeft geverifieerd waar zich de in bruikleen gegeven zaken bevonden en hij er geen zorg voor heeft gedragen dat die afgezonderd waren van enige verkoop (en/of executie). Heerema ontkent de ontvangst van de brief van 24 augustus 1999 van [gedaagde] en/of die van PAC Montage B.V. aan [gedaagde] d.d. 23 augustus 1999 eerder dan bij de ontvangst van de brief d.d. 17 januari 2000 van [gedaagde] aan haar raadsman.
3.2. [gedaagde] heeft de vordering van Heerema bestreden, stellende dat hij niet in privé aansprakelijk is, nu hij heeft gehandeld in de hoedanigheid van curator in het faillissement en er geen sprake is van een zodanige onrechtmatige daad dat van privé-aansprakelijkheid sprake is. [gedaagde] stelt daarbij nog dat de studbolts geen waarde meer hadden en de flenzen in augustus 1999 aanwezig waren bij PAC Montage B.V., hetgeen hij Heerema bij brief d.d. 24 augustus 1999 heeft medegedeeld onder verwijzing naar de inhoud van een brief van PAC Montage B.V. d.d. 23 augustus 1999. Volgens [gedaagde] had Heerema de flenzen derhalve kunnen ophalen. Voor het feit dat Heerema in oktober 1999 de flenzen niet bij PAC Montage B.V. heeft aangetroffen stelt [gedaagde] niet aansprakelijk te zijn.
4.1. In beginsel kan een curator uit hoofde van onrechtmatige daad persoonlijk aansprakelijk zijn indien hij in zijn hoedanigheid van curator het aan hem toevertrouwde belang van een bij het faillissement betrokkene heeft geschaad. De rechtbank acht Heerema derhalve ontvankelijk in haar vordering.
4.2. Bij beoordeling van de vraag of een curator persoonlijk aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad, dient de door de Hoge Raad geformuleerde zorgvuldigheidsnorm voor curatoren als uitgangspunt te worden genomen. Deze zorgvuldigheidsnorm komt hierop neer dat een curator op zodanige wijze dient te handelen zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht.
4.3. In het onderhavige geval staat vast dat de studbolts en de flenzen in eigendom toebehoorden aan Heerema en dat Heerema zich bij brief d.d. 13 oktober 1998 akkoord heeft verklaard met het bij brief d.d. 12 oktober 1998 namens [gedaagde] gedane verzoek deze zaken nog enkele weken te mogen behouden in verband met de afwikkeling van een opdracht, welke afspraak als een overeenkomst van bruikleen kan worden gekwalificeerd. Gelet op de uit een overeenkomst van bruikleen voortvloeiende verplichting tot teruggave van hetgeen in bruikleen is ontvangen, in dit geval een verplichting van de failliete boedel, mocht van [gedaagde] verwacht worden dat hij er als curator voor zou zorgdragen dat Heerema na afloop van die weken weer in het bezit zou kunnen komen van de door haar in bruikleen gegeven goederen. Vast staat dat de studbolts en de flenzen in oktober 1999 niet meer bij PAC Montage B.V. zijn aangetroffen, zodat ervan uitgegaan wordt dat teruggave van deze goederen feitelijk niet meer mogelijk is. Van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkend curator mag worden verwacht dat deze ervoor waakt dat zich in een failliete boedel bevindende eigendommen van derden niet verdwijnen. Dat geldt temeer indien eigendommen niet op eerste verzoek van de eigenaar worden teruggegeven, maar nog ten dienste van de failliete boedel gedurende enige tijd in bruikleen aan de curator worden gelaten voor het afmaken van een opdracht. Heerema mocht er in dit geval op rekenen dat [gedaagde] als curator ervoor zou zorgen dat de betreffende zaken direct na het voltooien van de opdracht terstond aan haar ter beschikking zouden worden gesteld. Door dit na te laten heeft [gedaagde] niet gehandeld zoals van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator verlangd mocht worden en is [gedaagde] voor de schade die daarvan het gevolg is persoonlijk aansprakelijk te achten.
4.4. Nu [gedaagde] de door Heerema aangegeven waarde van de flenzen niet heeft betwist, gaat de rechtbank er van uit dat zij een waarde van f.1.420,-- vertegenwoordigen. Ten aanzien van de studbolts kan in het midden blijven of deze thans (geen) waarde (meer) hebben. Van belang is vast te stellen wat de waarde was bij het in bruikleen verstrekken ervan aan [gedaagde] in oktober 1998. Heerema heeft nog niet kunnen reageren op de pas bij dupliek geponeerde stelling van [gedaagde] dat deze door Heerema ten onrechte zijn gewaardeerd op f.8.750,--. De rechtbank zal Heerema nog in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten, bij voorkeur aan de hand van bescheiden die deze waarde kunnen staven.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 3 januari 2001 opdat Heerema zich kan uitlaten over de waarde van de studbolts in oktober 1998;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.