ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/006899-00
Datum uitspraak: 6 december 2000
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: n.v.t.
Datum voorlopige hechtenis: n.v.t.
Opheffing/schorsing voorlopige hechtenis/invrijheidstelling: n.v.t.
------------------------------------------------
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [woonplaats],
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. J.F. Rense, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.I. den Hartog en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd:
a. dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de straf van het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in plaats van de overwogen gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
b dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van twee jaren;
c. dat aan verdachte ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan een gedeelte, groot 6 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, zal worden opgelegd;
d. dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van ƒ 11.000,--, niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat deze te ingewikkeld is voor behandeling in het kader van voeging in het strafproces;
e. dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van ƒ 16.000,-- niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat deze te ingewikkeld is voor behandeling in het kader van voeging in het strafproces;
f. dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot een bedrag van ƒ 16.000,-- niet-ontvankelijk zal worden verklaard omdat deze te ingewikkeld is voor behandeling in het kader van voeging in het strafproces.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit vonnis gevoegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Aan verdachte wordt primair verweten dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden door uit te wijken naar de linker weghelft op een moment dat de auto bestuurd door [benadeelde 2] naderde, ten gevolge waarvan beide auto's met elkaar zijn gebotst.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de bewijsmiddelen niet uitsluiten dat verdachte tot een uitwijkmanoeuvre werd genoodzaakt als gevolg van onzorgvuldig rijgedrag van de bestuurder van de voor hem rijdende Ford Sierra. Dat onzorgvuldig rijgedrag bestond daarin, dat die bestuurder de verdachte heeft ingehaald en gesneden en vervolgens zijn voertuig plotseling tot stilstand heeft gebracht.
De rechtbank honoreert dit verweer.
Uit alle bewijsmiddelen in onderling verband bezien blijkt dat verdachte komend vanuit de richting Hulst op de N 258 een rotonde gepasseerd is. Niet lang daarna (een exacte afstand is in het dossier niet te vinden) volgt een bocht naar links en even daarna (ook hier geldt: geen exacte afstand bekend) is de kruising met de Tolweg. Ter hoogte van die kruising vond de botsing plaats.
De getuige verklaart dat de bestuurder van de Ford Sierra ná de rotonde, onder andere, verdachte heeft ingehaald en hem vervolgens heeft gesneden. Dat inhalen gebeurde slingerend. Die verklaring meldt tevens dat de rijstijl van die bestuurder al eerder was opgevallen doordat hij zo maar naar links ging, daarbij een tegenligger tot sterk uitwijken noodzakend. De getuige [getuige 1] verklaart bovendien dat de Ford Sierra plotseling stopte en dat hij niet begrijpt waarom die Ford Sierra daar stopte. Uit deze verklaringen lijkt te volgen dat het verkeersgedrag van de bestuurder van die Ford Sierra alleszins te wensen overliet en medeweggebruikers voor onverwachte en redelijkerwijs niet te voorziene verkeerssituaties kon plaatsen.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid welke afstand bestond tussen verdachte en de voor hem rijdende Ford Sierra op het moment dat deze de stopmanoeuvre maakte. Het enkele feit dat verdachte naar links is uitgeweken toont voorts niet aan dat die afstand als gevolg van aan de bestuurder van de Ford Sierra toerekenbaar rijgedrag te gering was om verdachte in staat te stellen - bij adequaat reageren - tijdig te stoppen. Op basis van het beschreven rijgedrag van die bestuurder is dat echter evenmin uit te sluiten. Dat betekent dat evenmin is uit te sluiten dat verdachte heeft moeten uitwijken als gevolg van een omstandigheid die niet aan hem toegerekend kan worden. Het hem tenlastegelegde zeer, althans aanmerkelijke onvoorzichtige en/of onoplettende rijgedrag kan op die grond niet bewezen worden met als gevolg vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
Voor het subsidiair tenlastegelegde geldt hetzelfde. Ook daarvan dient vrijspraak te volgen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld, te weten dat
hij op of omstreeks 19 juni 1999 in de gemeente Hulst, als bestuurder van een
voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Absdaalseweg, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in
staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover
hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte,
ter voorkoming van een botsing, althans aanrijding met een zich vóór hem op
die weg bevindend motorrijtuig, personenauto, met zijn voertuig uitgeweken
naar links, waarbij hij, verdachte, met zijn voertuig geheel of gedeeltelijk
is terechtgekomen op het voor het tegemoetkomende verkeer bestemde
weggedeelte, over welk weggedeelte toen juist een ander motorrijtuig,
personenauto, naderde en die het punt, waar hij, verdachte, uitweek, althans
naar links kwam, reeds had bereikt, althans op korte afstand was genaderd,
waarbij hij, verdachte, daar toen met zijn voertuig is gebotst, althans
aangereden tegen die tegemoetkomende auto.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat alle schuld afwezig is. Het feit dat verdachte zijn voertuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij was werd, aldus de raadsvrouw, immers waarschijnlijk meer veroorzaakt door de bestuurder van de Ford Sierra dan verdachte.
Dat verweer wordt verworpen.
Weliswaar is niet uit te sluiten dat het rijgedrag van de bestuurder van de Ford Sierra als dé oorzaak van het ongeval moet worden aangemerkt, met redelijke mate van zekerheid is dat echter niet vast te stellen. Dat alle schuld ontbrak is dus evenmin vast te stellen.
Motivering van de op te leggen sanctie(s)
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van de verdachte.
Vorderingen tot schadevergoeding
Uit de beslissing die terzake van het primair en subsidiair tenlastegelegde wordt genomen volgt dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] [benadeelde 2] en
[benadeelde 3] tot vergoeding van de tengevolge van dat feit geleden schade niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De gestelde schade kan voorts niet worden aangemerkt als het gevolg van de meer subsidiair bewezen verklaarde overtreding. Ook in zoverre dienen de vorderingen derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard.
Een kostenveroordeling van de benadeelde partijen blijft achterwege omdat gesteld noch gebleken is dat verdachte ten behoeve van zijn verdediging (aan dit aspect van de strafzaak toerekenbare) kosten heeft gemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 19 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en de artikelen 177 en 178 van de Wegenverkeerswet.
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders tenlaste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het meer subsidiair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van f. 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijftien dagen.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet ontvankelijk in de vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. A. van Wamel en N. van der Ploeg-Hogervorst, rechters,
in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 december 2000.