ECLI:NL:RBMID:2000:AA8426
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- W.P.M. ter Berg
- A. van Wamel
- E.P. Jansen
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van doden van pasgeboren kind
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 22 november 2000 voor de rechtbank te Middelburg verscheen, heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F. van Es. De officier vorderde een gevangenisstraf van zes maanden en een bijzondere maatregel van terbeschikkingstelling. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was in de penitentiaire inrichting voor vrouwen te Breda, werd beschuldigd van het doden van haar pasgeboren kind. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2000 gevoerd en de tenlastelegging is in de loop van de procedure gewijzigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte omstreeks de nacht van 9 op 10 mei 2000 was bevallen. Er waren bloedsporen aangetroffen in de woning van de verdachte en getuigen verklaarden dat zij overtuigd waren van haar zwangerschap. De verdachte had echter inconsistent verklaard over de dood van het kind. In haar verklaringen aan de politie en tegenover getuigen waren er tegenstrijdigheden en onduidelijkheden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die volgens rapportages een dissociatieve stoornis had en op zwakbegaafd niveau functioneerde.
Na zorgvuldige overweging van alle feiten en omstandigheden, concludeerde de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte haar kind had gedood. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. Deze uitspraak benadrukt het belang van consistente en betrouwbare verklaringen in strafzaken, evenals de invloed van psychische aandoeningen op het gedrag en de verklaringen van verdachten.