ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer(s): 12/015150-00
Datum uitspraak: 30 augustus 2000
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 10 mei 2000
Datum voorlopige hechtenis: 13 mei 2000
Opheffing/schorsing voorlopige hechtenis/invrijheidstelling: n.v.t.
------------------------------------------------
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Torentijd te Middelburg, Torentijdweg 1, ter terechtzitting verschenen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 augustus 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. van Es en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder a en c tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij tot het bedrag van ƒ 10.000,-- wegens immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen en dat daarnaast de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor een bedrag van ƒ 10.000,--, subsidiair 100 dagen hechtenis, aan verdachte zal worden opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het materiële deel van de vordering tot schadevergoeding zal worden afgewezen nu gebleken is dat het bedoelde geld van misdrijf afkomstig is.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd.
Door de officier van justitie en de raadsman is betoogd dat bij een eventuele bewezenverklaring zou dienen te worden uitgegaan van twee afzonderlijke strafbare feiten, te weten: afpersing en zware mishandeling. De rechtbank deelt die opvatting niet. Vast is komen te staan dat verdachte het slachtoffer in diens woning onder bedreiging van geweld tot afgifte van een portemonnee en geld heeft gedwongen. Vervolgens heeft verdachte in de tuin van de woning van het slachtoffer, toen deze hem daar probeerde te beletten er met de goederen vandoor te gaan, gericht op de benen van het slachtoffer geschoten met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Gegeven deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte reeds in de tuin, hoewel feitelijk in het bezit van de goederen, al vrijelijk de beschikkingsmacht erover kon uitoefenen. Op dat moment was de afpersing derhalve nog niet voltooid en dit betekent dat het nadien ontstane zwaar lichamelijk letsel geacht moet worden in het kader van de afpersing te zijn toegebracht. Gelet op het voorgaande is het feitencomplex naar het oordeel van de rechtbank als één strafbaar feit te beschouwen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder a tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
a) hij op of omstreeks 9 mei 2000, in de gemeente Middelburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] en/of een of meer
ander(e) perso(o)n(en) heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee
en/of geld (ongeveer f.1.500,-), in elk geval van enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s)
- in en/of buiten de woning van (benadeelde) meermalen, althans eenmaal, met
een vuurwapen heeft/hebben geschoten, en/of
- (vervolgens) die [benadeelde] en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en) een
vuurwapen heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of daarbij die
[benadeelde] de woorden heeft/hebben toegevoegd "Je geld of je leven", en/of
- (vervolgens) met een vuurwapen op/in de richting van het lichaam van die
[benadeelde] heeft/hebben geschoten en die [benadeelde] daarbij in een been
heeft/hebben geraakt,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel bij die [benadeelde] tengevolge heeft
(gehad).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder a bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie(s)
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
de ernst van het feiten de omstandigheden, waaronder dit is begaan in de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feiten de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit door het huis van het slachtoffer binnen te dringen en met een vuurwapen te schieten, waardoor het slachtoffer zich zodanig bedreigd heeft gevoeld dat deze zich gedwongen zag zijn portemonnee met geld af te geven.
Bovendien heeft verdachte toen hij zich met de buit uit de voeten wilde maken buiten nog een schot gelost op de benen van het slachtoffer om te voorkomen dat deze hem in zijn vlucht hinderde.
Verdachte heeft daarmee niet alleen aanzienlijke schade aan de gezondheid van zijn slachtoffer toegebracht maar ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 22 mei 2000
de brief d.d. 29 juni 2000 van het Zeeuws Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs te Middelburg, betreffende verdachte.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
Benadeelde heeft zich in het gevoegd over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade. Hij stelt die schade op een bedrag van ƒ 1.500,- ter zake van meegenomen geld en ƒ 10.000,- ter zake van smartengeld.
De raadsman en de officier van justitie hebben de vordering betwist voor wat betreft het meegenomen geld. Zij stellen dat het meegenomen geld door [benadeelde] zelf wederrechtelijk verkregen was, namelijk uit de handel in verdovende middelen. Het is naar hun oordeel onaanvaardbaar dat een vordering tot betaling van wederrechtelijk verkregen geld wordt toegewezen. Ook de hoogte van de vordering is betwist: de raadsman stelt dat uit de aangifte blijkt dat ƒ 500,- is weggenomen; de officier van justitie is van oordeel dat van een weggenomen bedrag van ƒ 1.000,- kan worden uitgegaan nu verdachte ter zitting verklaard heeft dat het door hem meegenomen bedrag wel zal liggen tussen het in de aangifte genoemde bedrag van ƒ 500,- en het in het voegingsformulier benadeelde partij genoemde bedrag van ƒ 1.500,-.
De raadsman heeft voorts de hoogte van het smartengeld betwist. In het bijzonder geldt dat betwist wordt dat [benadeelde] thans nog moeizaam loopt. Voorts wordt betwist dat de duur van de ziekenhuisopname volledig kan worden toegerekend aan de schotwond. Er zijn namelijk complicaties opgetreden die hun oorzaak vonden in de lichamelijke conditie van [benadeelde]. Naar het oordeel van de raadsman kan daarom volstaan worden met een bedrag van ƒ 3.000,-.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het door hem meegenomen bedrag wel zal liggen tussen het in de aangifte genoemde bedrag van ƒ 500,- en het in het voegingsformulier benadeelde partij, nader, genoemde bedrag van ƒ 1.500,-. De echtgenote van verdachte heeft in haar verklaring tegenover de politie van 19 mei 2000 gezegd dat de opbrengst ongeveer ƒ 1.200,- was. Op basis van deze verklaringen kan de conclusie getrokken worden dat in ieder geval ƒ 1.000,- door verdachte is meegenomen.
[benadeelde] heeft als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade geleden in de vorm van vermindering van zijn vermogen met voornoemd bedrag van f. 1.000,-. Indien juist is dat dit vermogen (in zoverre) is gevormd door de opbrengst van de handel in verdovende middelen neemt zulks niet weg dat [benadeelde] in de verhouding tot verdachte is aan te merken als de rechthebbende op dat vermogen. Dat maakt [benadeelde] gerechtigd om schadevergoeding te vorderen voor de aantasting in zijn vermogen. Voor matiging van de gevorderde schadevergoeding zou aanleiding kunnen bestaan indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Die situatie doet zich echter niet voor. In de verhouding tussen verdachte en [benadeelde] is het niet onaanvaardbaar dat verdachte de volledige schade van [benadeelde] vergoedt. Matiging tot nihil zou namelijk het onaanvaardbare gevolg hebben dat verdachte in het bezit blijft van het door hem middels afpersing verkregen geld.
De rechtbank zal daarom op dit onderdeel een bedrag van ƒ 1.000,- toewijzen.
Uit de overgelegde medische bescheiden blijkt dat nog geen eindtoestand is ingetreden inzake het linkeronderbeen van [benadeelde]. Gelet daarop acht de rechtbank thans een voorschot op het uiteindelijk toe te kennen smartengeld van ƒ 5.000,- redelijk en billijk.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [benadeelde] toewijsbaar is tot een bedrag van
ƒ 6.000,-; voor het overige zal [benadeelde] in zijn vordering niet ontvankelijk worden verklaard omdat deze in zoverre niet van eenvoudige aard is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 27, 36f, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder a tenlastegelegde, zoals hierboven
omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het onder a bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij wijst toe de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van ƒ 6.000,-- (ƒ1.000,-- materiële schade en ƒ 5.000,-- smartengeld).
Zij veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen ¦ 6.000,--.
Zij veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil vermeerderd met de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten.
Zij verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van haar vordering met betrekking tot immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering. Zij bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij, voor zover betreffende materiële schade, voor het overige af.
Zij legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van [benadeelde] te betalen
¦ 6.000,-- bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 6.000,-- ten behoeve van de benadeelde partij daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 6.000,-- te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 6.000,-- heeft betaald, komt daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 6.000,-- ten behoeve van de benadeelde partij te vervallen).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. A. van Wamel en G.H. Nomes, rechters,
in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 augustus 2000.