ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/000012-00
Datum uitspraak: 19 juli 2000
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 26 maart 2000
Datum voorlopige hechtenis: 29 maart 2000
Opheffing/schorsing voorlopige hechtenis/invrijheidstelling: n.v.t.
------------------------------------------------
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Torentijd te Middelburg, Torentijdweg 1,
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. E.G.M. Smit, advocaat te Middelburg.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 juli 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. van Es en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder nummer 6 en 8 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde goederen worden verbeurd verklaard, de onder nummer 1, 4, 7, en 11 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde goederen worden onttrokken aan het verkeer, de onder nummer 3 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde telefoon ten behoeve van de rechthebbende wordt bewaard en de onder nummer 9 en 18 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen genoemde goederen worden teruggegeven aan de verdachte.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie kenbaar gemaakt dat hij voornemens is een vordering ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht tegen de verdachte aanhangig te maken.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
- Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
- Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie(s)
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan;
de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan de verkoop van cocaïne en XTC-pillen. De verdachte handelde enkel uit winstbejag.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van cocaïne en XTC-pillen schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Gelet op vorenstaande wordt de volksgezondheid, door de handel in cocaïne en XTC-pillen, ernstig bedreigd.
Verdachte heeft betoogd dat hij slechts in het uitgaansleven verkocht aan mensen die op legale wijze hun gebruik van verdovende middelen konden bekostigen. Zijn verkoopactiviteiten zouden om die reden geen criminaliteit uitlokken en - zo bedoelt verdachte kennelijk - om die reden minder ernstig zijn. De rechtbank deelt deze visie niet. Indien al juist is dat zijn klanten hun gebruik op legale wijze konden financieren geldt dat de verkoop telkens feitelijk tot gevolg had dat die klanten een strafbaar feit begingen, te weten het bezit van verdovende middelen. Naast het hiervoor genoemde gezondheidsaspect maakt ook dit aspect het handelen van verdachte zeer strafwaardig.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 16 mei 2000;
het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 28 maart 2000 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 30 mei 2000 van de Stichting Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg.
Uit deze rapportage blijkt dat verdachte de functie van stadswacht vervulde in Vlissingen. In afwachting van de afloop van deze strafzaak is hij in de uitoefening van die functie geschorst. De officier van justitie heeft betoogd dat het feit dat verdachte als stadswacht heeft gehandeld in verdovende middelen aan hem extra moet worden aangerekend omdat een stadswacht een voorbeeld-functie vervult.
De rechtbank volgt deze visie niet. Aan de officier van justitie kan worden toegegeven dat het publiek van een stadswacht verwacht dat deze niet de wetten overtreedt met het toezicht op de naleving waarvan hij zelf is belast. Het bewezenverklaarde handelen zal mede daarom gevolgen kunnen hebben voor zijn functioneren als stadswacht. De strafrechter oordeelt echter niet over dat functioneren. Tussen het handelen in verdovende middelen en het zijn van stadswacht bestaat geen functionele relatie. Verdachte zou om die reden, in vergelijking met andere handelaren in verdovende middelen, ongeoorloofd zwaar worden gestraft indien zijn functie zou leiden tot een zwaardere bestraffing.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een - deels voorwaardelijke - gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De in beslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, te weten:
nummer 6 en 8 zoals vermeld op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met behulp van deze voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan c.q. voorbereid.
Voornoemde voorwerpen zullen daarom verbeurd worden verklaard.
Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De in beslaggenomen en niet teruggeven voorwerpen, te weten:
nummer 1, 4 en 11 zoals vermeld op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot en/of met behulp van deze voorwerpen het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan c.q. voorbereid en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Voornoemde voorwerpen zullen daarom onttrokken worden aan het verkeer.
Met betrekking tot het in beslaggenomen voorwerp, te weten:
nummer 3 zoals vermeld op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, kan momenteel geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
nummer 7, 9 en 18 zoals vermeld op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, acht de rechtbank de verdachte degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal de teruggave van deze voorwerpen aan verdachte gelasten.
Ten aanzien van het onder nummer 7 vermelde voorwerp, te weten een halve Viagra-pil ziet de rechtbank geen aanleiding tot onttrekking aan het verkeer zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Het ongecontroleerd bezit van een halve Viagra-pil is niet in strijd met de wet of het algemeen belang en niet is gebleken van enige relatie van de halve Viagra-pil tot het gepleegde delict.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen auto, te weten:
nummer 10 zoals vermeld op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, overweegt de rechtbank dat op deze auto inmiddels conservatoir beslag is gelegd op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Derhalve dient de rechtbank thans geen beslissing te nemen over de inbeslaggenomen auto.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders te laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijf maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: nummer 6 en 8, zoals vermeld op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: nummer 1, 4, en 11, zoals vermeld op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten nummer 3, zoals vermeld op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, ten behoeve van de rechthebbende.
Gelast de teruggave van de, op de bij dit vonnis gevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, onder nummer 7, 9 en 18 vermelde voorwerpen aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. A. van Wamel en E.P. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Oosterveld als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2000.