ECLI:NL:RBMID:2000:AA6332

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
348/98
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaring tussen schepen in het vaarwater

Op 7 juni 2000 deed de Rechtbank Middelburg uitspraak in een civiele zaak over een aanvaring tussen twee schepen, de mts 'Manon' en de 'Julia'. De eiser, [eiser], vorderde schadevergoeding van de gedaagde, [gedaagde], naar aanleiding van de aanvaring die op 12 maart 1998 had plaatsgevonden. De rechtbank behandelde het procesverloop, waarin beide partijen hun standpunten en bewijsstukken presenteerden. De eiser stelde dat de aanvaring volledig te wijten was aan de schuld van de gedaagde, die met de 'Julia' onoplettend had gevaren. De gedaagde betwistte dit en stelde dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor de aanvaring door aan de verkeerde kant van het vaarwater te varen.

De rechtbank onderzocht de feiten en concludeerde dat beide partijen een zekere mate van schuld droegen. De eiser had de 'Julia' al lange tijd voor de aanvaring zien aankomen, maar had nagelaten tijdig contact op te nemen. De gedaagde, aan de andere kant, had onvoldoende uitkijk gehouden, wat leidde tot een aanzienlijke dode hoek. De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheid voor de aanvaring verdeeld moest worden in de verhouding 2/3 voor de eiser en 1/3 voor de gedaagde. De rechtbank gelastte een comparitie van partijen om de hoogte van de schade te bespreken en mogelijke minnelijke regelingen te overwegen.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdig communiceren en het houden van voldoende uitkijk bij het varen, evenals de verantwoordelijkheden van beide partijen in het geval van een aanvaring. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot na de comparitie.

Uitspraak

d.d. 7 juni 2000.
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt, inzake:
rolno. 348/98.
[eiser],
wonende aan scheepsboord van het mts "Manon",
waladres [adres] te Rotterdam,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
procureur: mr. K.P.T.G. Flos,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Antwerpen, België,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. J.C. Bode- ‘t Hart.
1. Het procesverloop
De volgende processtukken zijn gewisseld:
conclusie van eis, overeenkomstig de dagvaarding;
conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie;
conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie;
conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie;
conclusie van dupliek in reconventie.
Op 2 juni 1999 heeft pleidooi plaatsgevonden. De pleitnotities maken deel uit van het procesdossier.
Beide partijen hebben produkties in het geding gebracht. Tevens is een kopie van het bandverslag toegezonden.
2. De feiten
2.1. Op 12 maart 1998, tussen 9.07.00 en 9.08.00, uur heeft een aanvaring plaatsgevonden tussen het aan eiser, hierna: [eiser], toebehorende mts (genaamd "Manon") en dat van gedaagde, hierna: [gedaagde] (genaamd "Julia"). De Manon, bestuurd door [eiser], kwam uit de Sloehaven en voer, beladen met een partij gasolie, in de richting van Antwerpen. Zij voer aan de voor haar bakboordzijde (rode tonnenzijde) van het Straatje van Willem dat ter plaatse ongeveer 980 meter breed was. Het zicht was goed en de wind waaide met een kracht van 3 à 4 Beaufort. Er stond een lichte vloedstroom. De Julia, bestuurd door schipper [naam], kwam uit de tegengestelde richting, was ongeladen en lag naar achteren getrimd, waardoor het zicht naar voren voor haar belemmerd was. Ook de Julia voer langs de rode tonnenzijde van het vaarwater, voor haar aan de stuurboordzijde daarvan.
2.2. [eiser] zag de Julia reeds op enkele kilometers voor de aanvaring in zijn richting varen. Dit was ongeveer 13 minuten voor de aanvaring. De schepen naderden elkaar tussen boei 2A en boei 2B, de Julia met een snelheid van 20 kilometer per uur en de Manon met een snelheid van 12 kilometer per uur. De Julia stuurde enigszins op tegen de wind. Om 09.06.50 uur heeft [eiser] de Julia voor het eerst opgeroepen via kanaal 14. [Naam schipper] had toen de Manon nog niet gezien. Na antwoord van [de schipper], heeft [eiser] gevraagd: "Je ziet me toch wel hè? Ik zit recht voor uwen kop hè?", althans woorden van dergelijke strekking, waarop [de schipper] heeft gevraagd: "Waar zit je dan?". Om 09.07.30 heeft [de schipper] de verkeerscentrale Vlissingen opgeroepen en gemeld dat de aanvaring had plaatsgevonden.
2.3. Beide schepen hebben tengevolge van de aanvaring schade opgelopen.
3. Het geschil in conventie en reconventie
3.1. [eiser] vordert vergoeding van de door hem geleden schade van fl. 765.500,-- alsmede de schade nog op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Hij stelt daartoe dat de aanvaring aan de uitsluitende schuld van [gedaagde] te wijten is.
3.2. [eiser] stelt dat de Julia op de stuurautomaat voer met een snelheid van 20 kilometer per uur, met een dode hoek met een lengte van enkele kilometers en een breedte van enkele honderden meters, terwijl geen gebruik werd gemaakt van een uitkijk op de boeg, spiegels, een camera, een radar of iets dergelijks. Daardoor heeft [de schipper] de Manon niet aan zien komen. De Julia had nooit zo mogen varen. Na de oproep van de Manon heeft [de schipper] bovendien, in strijd met artikel 14 SRW, de koers van de Julia 5 graden naar bakboord verlegd om over haar kop te kunnen kijken. Hij had echter naar stuurboord moeten koersen. Van de Boog heeft op de vraag van [de schipper] waar hij zat, geantwoord: "Naar stuurboord, naar stuurboord". Toen [de schipper] echter, vlak voor de aanvaring, de Manon ontwaarde, heeft hij per ongeluk met zijn linkerhand tegen de noodstuurhendel geslagen waardoor zijn stuurautomaat niet meer reageerde. De Julia kon hierdoor niet meer naar stuurboord gaan, hetgeen de aanvaring had kunnen voorkomen. Ook heeft zij nagelaten vlak voor de aanvaring volle kracht achteruit te geven, ter vermijding of beperking van de gevolgen van de aanvaring.
3.3. De vaarwijze van de Manon langs de rode tonnenlijn was, zo stelt [eiser], ter plaatse gebruikelijk en ook veiliger omdat dan minder vaak het vaarwater behoeft te worden overgestoken. De Manon hield een afstand van 130 meter tot de rode tonnenlijn aan, zoals blijkt uit de plotkaart, zodat afvarende schepen veilig konden passeren. Indien de Julia strak langs de rode tonnenlijn had gevaren - in plaats van net als de Manon op een afstand van ongeveer 130 meter - was er geen gevaar voor een aanvaring opgetreden. [eiser] heeft zich ook bij het verlaten van de haven volgens de voorschriften op kanaal 21 gemeld bij radar Vlissingen, waarbij is aangegeven dat het de bedoeling was via "het rode kantje" door het straatje van Willem naar Brussel te varen. De Julia heeft dit kanaal volgens hem ten onrechte niet afgeluisterd. [eiser] heeft weliswaar gezien dat de Julia recht op de Manon afkoerste, maar hij mocht verwachten dat de Julia hem al had gezien. De Julia had op het laatste moment met een kleine roerbeweging vrij kunnen varen en veilig kunnen passeren. Van de Boog mocht ervan uitgaan dat de schipper van de Julia dit ook zou doen.
3.4. [gedaagde] betwist de vordering van [eiser] en vordert in reconventie de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente onder veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Hij stelt daartoe dat de aanvaring is te wijten aan de vaarwijze van [eiser]. De Julia heeft wel degelijk oplettend gevaren en er was geen dode hoek van enkele kilometers lang en enkele honderden meters breed. Ook als dat wel zo zou zijn, dan nog is de aanvaring aan [eiser] te wijten, omdat hij de Julia reeds lang zag aankomen en zijn koers had moeten verleggen. De Manon voer in strijd met artikel 9 SRW aan de verkeerde kant van het vaarwater en had zich niet - zoals voorgeschreven - via kanaal 14, maar via kanaal 21 gemeld bij het verlaten van de haven. De Manon heeft ook niet gemeld dat zij via "het rode kantje" zou varen. [gedaagde] betwist dat deze vaarwijze gebruikelijk en veiliger is. Door aan de verkeerde kant van het vaarwater te varen heeft [eiser] zijn manoeuvreerruimte ernstig beperkt, omdat afvarende zeeschepen naar de noordelijke zijde van het vaarwater werden weggezet. De afstand van de Manon tot de rode tonnenlijn bedroeg geen 130 meter.
3.5. Ook heeft [eiser], in strijd met de bepalingen van het SRW, niet tijdig contact met de Julia opgenomen en geen geluidssignalen gegeven toen hij eraan twijfelde of de Julia hem wel had gezien en toen de aanvaring dreigde. Pas 20 seconden voor de aanvaring - de afstand moet toen aanmerkelijk minder zijn geweest dan 500 meter - heeft de Manon voor het eerst contact opgenomen met de Julia, terwijl [eiser] reeds lang voor de aanvaring had gezien dat de Julia naar achteren getrimd lag. Van de Boog had daardoor kunnen weten dat het zich van de Julia belemmerd was en heeft desondanks nagelaten tijdig actie te ondernemen. De stelling van [eiser] dat de Julia zich op het laatste moment vrij had kunnen varen is bovendien onjuist. De wind was namelijk noord/noordwest, zodat de Julia met de kop enigszins naar stuurboord en niet naar bakboord voer. De Julia mocht na de oproep van de Manon roer naar bakboord geven om over de boeg te kijken, want zij hoefde geen rekening te houden met een tegenligger. [eiser] is zelf vlak voor de aanvaring ook niet naar stuurboord uitgeweken. Hij heeft op de vraag van [de schipper] waar hij zich bevond, geantwoord: Stuurboord, aan stuurboord". De aanvaring had op dat moment hoe dan ook niet voorkomen kunnen worden, ook niet indien [de schipper] niet per ongeluk de noodstuurhendel aangeraakt.
[gedaagde] betwist de schade waarvan Van de Boog vergoeding vordert, deels bij gebrek aan wetenschap.
3.6. [eiser] betwist de vordering in reconventie op de in conventie aangevoerde gronden.
4. De beoordeling van het geschil in conventie en reconventie
4.1. De rechtbank stelt voorop dat uit de overgelegde transcripties van de VHF kanalen niet blijkt dat de Manon heeft aangegeven via de rode tonnenzijde van het vaarwater te zullen varen. Ook al had de Julia dus kanaal 21 afgeluisterd, dan nog behoefde zij geen rekening te houden met tegemoetkomend verkeer. In het midden kan daarom blijven of de Julia al dan niet terecht slechts kanaal 14 heeft afgeluisterd. Bovendien is ter gelegenheid van het pleidooi ter terechtzitting duidelijk geworden dat het Handboek voor het Marifoonverkeer een ander communicatiekanaal aangeeft (kanaal 14) dan de brochure van de Scheepsverkeersleiding (kanaal 21). Dat de Julia alleen kanaal 14 heeft afgeluisterd kan [gedaagde] dus niet worden verweten.
4.2. Gelet op het feit dat de Manon aan de verkeerde kant van het vaarwater voer en dit niet bekend was gemaakt, had zij bijzonder alert moeten zijn op haar tegemoetkomende schepen. Dit geldt ook indien het varen aan de verkeerde zijde, zoals [eiser] stelt, ter plaatse gebruikelijk en veiliger is. Zeker nu [eiser] de Julia al ruim van te voren heeft aan zien komen en - zoals onbetwist door [gedaagde] is gesteld - zag dat de Julia naar achteren getrimd lag waardoor haar zicht naar voren belemmerd was, mocht hij niet tot het laatste moment wachten met het oproepen van de Julia. Door daarmee te wachten tot ongeveer een halve minuut voor de aanvaring plaatsvond, heeft [eiser] het gevaar voor de aanvaring, zoals dat zich heeft verwezenlijkt, onnodig vergroot. Dit geldt temeer daar, zoals [eiser] zelf stelt, zijn eigen mogelijkheden om naar stuurboord uit te wijken in verband met een afvarend zeeschip beperkt waren. [eiser] mocht er onder de gegeven omstandigheden niet zonder meer van uit gaan dat de Julia wel op het laatste moment naar stuurboord zou opsturen om zich zo vrij te varen. Dat dit de aanvaring had kunnen voorkomen is door [gedaagde] gemotiveerd betwist met de stelling dat er een noord/noordwesten wind stond. Hier is [eiser] niet meer op teruggekomen, zodat op dit punt van de juistheid van de stelling van [gedaagde] kan worden uitgegaan. Nu [eiser] reeds kilometers voor de aanvaring de Julia heeft aan zien komen, lag het gelet op het voorgaande op zijn weg om tijdig contact op te nemen met de Julia teneinde de noodzakelijke passeerafspraken te maken. Hij heeft dit echter nagelaten zodat de aanvaring hoofdzakelijk aan hem te wijten is.
4.3. Aan de zijde van [gedaagde] is echter sprake van medeschuld, nu de schipper van de Julia onvoldoende uitkijk heeft gehouden. Vaststaat dat de Julia naar achteren getrimd lag en dat daardoor het zicht was belemmerd. [gedaagde] ontkent weliswaar dat de Julia voer met een dode hoek van enkele kilometers lang en enkele honderden meters breed, maar vaststaat eveneens dat de schipper van de Julia de Manon niet heeft zien aankomen. De beide schepen hebben echter geruime tijd en enkele kilometers op elkaar af gevaren, zodat de Julia wel een aanzienlijke dode hoek moet hebben gehad. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat een schip als de Julia door de trim naar achteren een aanzienlijke dode hoek naar voren heeft. De rechtbank gaat dus aan deze ontkenning voorbij. Door zo te varen, zonder maatregelen te treffen om de gevolgen van het beperkte zicht te verminderen of op te heffen, heeft de schipper van de Julia verwijtbaar en in strijd met het Scheepvaartreglement Westerschelde gehandeld. [gedaagde] is als eigenaar van de Julia aansprakelijk voor de gevolgen van dit verwijtbaar handelen. De schipper van de Julia kan worden verweten dat hij vlak voor de aanvaring tegen de noodstuurhendel heeft geslagen waardoor het niet meer mogelijk was op het laatste moment roer naar stuurboord te geven, maar gelet op het korte tijdsbestek tussen de eerste oproep van de Manon en de aanvaring, moet er van worden uitgegaan dat de aanvaring zonder deze fout ook had plaatsgevonden. Bovendien is de fout gemaakt in een situatie van acuut gevaar, welke situatie niet zou zijn ontstaan indien de Manon tijdig de Julia had opgeroepen. Het laatste geldt ook voor de beslissing van de schipper om na de oproep van de Manon roer naar bakboord te geven om over de boeg te kijken. Aangezien de aanvaring vrijwel direct nadat de schipper van de Julia de Manon had gezien, plaatsvond, zou het geven van volle kracht achteruit eveneens geen zin meer hebben gehad gezien de gebruikelijke reactietijd van schroef en schip.
4.4. Of de Julia en de Manon langs de rode tonnenlijn hebben gevaren, dan wel op een afstand van 130 meter daarvan, is bij de verdeling van de aansprakelijkheid gelet op het voorgaande niet relevant. Ook als de Manon voldoende ruimte heeft gelaten voor afvarende schepen voer zij aan de verkeerde kant en moest zij alert zijn op tegenliggers. Voor de Julia was er ook geen aanleiding om strak langs de rode tonnenlijn te varen want zij hoefde niet op tegenliggers bedacht te zijn. Haar treft hier dus geen verwijt. Evenmin is voor de beoordeling van het geschil relevant wat Van de Boog heeft geroepen in antwoord op de vraag van [de schipper] waar hij zich dan bevond. Ook hier geldt dat de verwarring niet was ontstaan indien Van de Boog tijdig contact met de Julia had opgenomen en het niet op het laatste moment had laten aankomen.
4.5. Op grond van de zwaarte van de wederzijdse schuld kan de aansprakelijkheid voor de aanvaring tussen Van de Boog enerzijds en [gedaagde] anderzijds worden verdeeld in de verhouding 2/3 - 1/3. Ten aanzien van de hoogte van de aan beide zijden geleden schade zal een comparitie van partijen worden gelast, ter gelegenheid waarvan beide partijen de gelegenheid zullen krijgen de geleden schade nader toe te lichten. Voorts zal alsdan worden bezien of een minnelijke regeling van de schade tussen partijen mogelijk is.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie en in reconventie:
gelast een comparitie van partijen en bepaalt dat partijen zich over de datum van de comparitie kunnen uitlaten op de rol van woensdag 5 juli 2000, te 9.00 uur;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 7 juni 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.