ECLI:NL:RBMID:2000:AA5767

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/010801-97
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door fysiotherapeut met patiënt in behandelrelatie

In deze zaak heeft de rechtbank Middelburg op 10 mei 2000 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een fysiotherapeut die beschuldigd werd van het plegen van ontucht met een patiënt. De verdachte, die gedurende twee jaar meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de benadeelde, heeft het vertrouwen dat een patiënt in zijn behandelaar moet kunnen stellen beschaamd. De officier van justitie vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor telefoonkosten en reiskosten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoon van de verdachte, die niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn seksuele handelingen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en dat slachtoffers van dergelijke delicten vaak langdurig lijden onder de psychische gevolgen. Ondanks de schending van de redelijke termijn in de strafprocedure, oordeelde de rechtbank dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes maanden, rekening houdend met de gevolgen van de strafzaak voor de verdachte, die zijn praktijk had moeten overdragen vanwege gezondheidsproblemen.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat deze te ingewikkeld was en zich niet leende voor behandeling in het strafgeding. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de verdachte schuldig bevond aan het bewezenverklaarde feit van ontucht, gepleegd in de hoedanigheid van fysiotherapeut.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/010801-97
Datum uitspraak: 10 mei 2000
Tegenspraak
---------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: n.v.t.
Datum voorlopige hechtenis: n.v.t.
opheffing/schorsing voorlopige hechtenis/invrijheidstelling: n.v.t.
---------------------------------------
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw is ter terechtzitting verschenen mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, advocate te Utrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.S. Flikweert en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank een deel van de vordering van de benadeelde partij, zal toewijzen namelijk het gevorderde bedrag aan telefoonkosten en een door de rechtbank vast te stellen bedrag aan reiskosten. Hij heeft voorts gevorderd dat de rechtbank [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering dient te verklaren, omdat de vordering zich niet leent voor behandeling in het strafgeding.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien de redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Vastgesteld kan worden dat verdachte op 22 augustus 1997 door de politie voor het eerst over deze zaak is gehoord. Aan dat verhoor heeft verdachte de verwachting kunnen ontlenen dat jegens hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Bij brief van 17 februari 1999 is hem meegedeeld dat de zaak werd geseponeerd. Na een klacht daartegen zijdens [benadeelde] d.d. 22 juli 1999 en beslissing van het gerechtshof Den Haag d.d. 12 januari 2000 is de zaak op de zitting van deze rechtbank van 27 april 2000 behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit tijdsverloop zodanig dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bovenbedoeld. In het bijzonder geldt dat tussen het verhoor van verdachte en de beslissing tot sepot erg veel tijd is verlopen (ruim 19 maanden) zonder dat daarvoor enige reden in de stukken is te vinden. Het proces-verbaal van de politie was kort na het eerste verhoor van verdachte beschikbaar (namelijk op 18 september 1997) en de zaak is feitelijk niet erg ingewikkeld. De probleemstelling in de zaak is evenmin gecompliceerd, zodat een aanmerkelijk spoediger beslissing over al dan niet aanbrengen bij de strafrechter mogelijk moet zijn geweest.
Deze termijnoverschrijding dient evenwel niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging te leiden omdat, in aanmerking genomen de ernst van het tenlastegelegde en de mate van overschrijding van die termijn in het onderhavige geval, het belang dat de gemeenschap nog behoudt bij normhandhaving door berechting dient te prevaleren boven het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging. De rechtbank acht het openbaar ministerie dan ook ontvankelijk in zijn vervolging, maar zal, indien aan alle overige voorwaarden voor bestraffing is voldaan, de overschrijding van de bedoelde termijn verdisconteren in de strafmaat.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit vonnis deel uitmaakt.Uitstrepen bewijs op kopie dagvaarding en dit stuk -voor zover gebruikt als bewezenverklaring- als ongenummerde bijlage invoegen
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Bewijsoverweging
[benadeelde] heeft zich begin 1995 tot verdachte gewend omdat zij last had van haar rug. Zij verzocht verdachte Bdie van beroep fysiotherapeut is- haar te behandelen. Op het moment dat zij zich tot verdachte wendde kende zij verdachte wel omdat deze getrouwd is met een nichtje van haar. In het kader van deze familierelatie had zij regelmatig contact met verdachte. Zijn vriendin was zij echter op dat moment niet.
Verdachte heeft [benadeelde] vervolgens in behandeling genomen en gehouden. Telkens als [benadeelde] zich tot hem wendde met een klacht behandelde hij deze. Naar zijn eigen verklaring ter zitting heeft hij [benadeelde] in deze zin behandeld tot in de loop van 1997. Die behandeling hield telkens in, dat hij haar die fysiotherapeutische behandeling gaf die naar zijn oordeel als fysiotherapeut op dat moment geboden was. Aldus heeft verdachte zich feitelijk als fysiotherapeut gedragen jegens [benadeelde]. Laatstgenoemde heeft zich feitelijk telkens als patiënt aan hem toevertrouwd door zich (telkens) met klachten tot verdachte te blijven wenden. Naar het oordeel van verdachte was in de loop der tijd steeds meer sprake van Avermeende@ klachten, maar ook die klachten is hij blijven behandelen, hetgeen, naar zijn zeggen, een goed fysiotherapeut ook behoort te doen.
De verhouding die tussen verdachte en [benadeelde] bestond kan op grond van de feitelijke uitoefening van fysiotherapeutische behandeling door verdachte niet anders worden geduid dan als een behandelrelatie tussen een fysiotherapeut en een patiënt. Verdachte heeft doen bepleiten dat van een dergelijke relatie geen sprake is omdat er geen formele behandelrelatie was: [benadeelde] was in zijn praktijk niet als patiënte ingeschreven, aan de behandeling lag geen verwijsbrief ten grondslag, er was geen behandelovereenkomst en er werden geen rekeningen aan haar gestuurd. Deze benadering ziet echter eraan voorbij dat het wezen van fysiotherapeutische hulp niet gelegen is in de formele band tussen hulpverlener en patiënt maar in de materiële zorgverlening: verdachte heeft [benadeelde] behandeld op basis van zijn beroepsmatige kennis, ervaring en vaardigheden.
Verdachte heeft voorts doen aanvoeren, dat [benadeelde] zich niet tot hem gewend heeft als fysiotherapeut, maar als privé-persoon zodat ook om die reden niet van het bestaan van een behandelrelatie kan worden gesproken. De rechtbank kan verdachte hierin evenmin volgen. Ongetwijfeld is waar, dat [benadeelde] zich aanvankelijk tot verdachte gewend heeft omdat zij hem als familielid kende. Van een sexuele verhouding tussen haar en verdachte was op dat moment echter geen sprake. Verdachte heeft vervolgens zijn specifieke kennis en kunde als fysiotherapeut aangewend om de op zijn kennisterrein liggende klachten van [benadeelde] te behandelen op een wijze die een goed fysiotherapeut betaamt. Aldus is hij feitelijk in een behandelrelatie komen te staan tot [benadeelde].
De behandelrelatie tussen een fysiotherapeut en zijn patiënt wordt in de regel Bmede- gekenmerkt door een sterke of minder sterke vorm van afhankelijkheid van de patiënt van diens fysiotherapeut. Uitgangspunt is dat de strafbaarstelling in artikel 249 tweede lid onder 3? Wetboek van Strafrecht, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen betrokkenen een Bmede door een dergelijke vorm van afhankelijkheid gekenmerkte- relatie als in dit artikel bedoeld bestaat. Blijkens de wetsgeschiedenis is die strekking het bieden van strafrechtelijke bescherming tegen sexuele benadering door hulpverleners als thans besproken. Bezien tegen de achtergrond van dit uitgangspunt is het sexuele contact tussen verdachte en [benadeelde] in beginsel aan te merken als door gemeld artikel verboden contact.
Van aldus verboden contact zou alleen geen sprake zijn wanneer de afhankelijkheidsrelatie bij die sexuele contacten geen rol heeft gespeeld in die zin dat bij [benadeelde] sprake was van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid zoals deze in haar functionele relatie tot verdachte als fysiotherapeut bestond niet van invloed is geweest.
Dat zulks het geval is geweest is aan de rechtbank niet gebleken. Van belang is in dat verband dat verdachte zijn behandelingen als fysiotherapeut is blijven voortzetten, ook na het moment waarop een sexuele relatie tussen [benadeelde] en hem was ontstaan. Aldus heeft verdachte zijn beide hoedanigheden -fysiotherapeut en partner in een sexuele relatie- bij voortduring parallel laten lopen, daardoor de mogelijkheid scheppend dat zijn invloed als fysiotherapeut mede bepalend was voor het in stand houden van de sexuele relatie. Een goed fysiotherapeut zou in een geval als dit [benadeelde] voor verdere behandeling naar een collega hebben verwezen. Het enkele feit dat [benadeelde] zelve zich -in ieder geval in het begin- vol overgave stortte in het avontuur van de sexuele relatie met verdachte duidt voorts niet op afwezigheid van de invloed van het afhankelijkheidselement als hiervoor bedoeld omdat deze overgave zeer wel (mede) het gevolg kan zijn geweest van de uitgeoefende, maar verboden, invloed.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
"Ontucht plegen als degene die, werkzaam is in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd."
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan.
- de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft blijkens het bewezenverklaarde gedurende een periode van twee jaren meermalen ontuchtige handelingen gepleegd met [benadeelde] die zich als patiënt feitelijk aan hem had toevertrouwd. Aldus heeft hij het vertrouwen dat een patiënt in zijn behandelaar moet kunnen stellen beschaamd.
De verdachte heeft door het plegen van zijn sexuele handelingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke sexuele delicten nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan.
Anderzijds is de verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder met politie en/of justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank zal bij de strafoplegging voorts rekening houden met de gevolgen van deze straf-zaak voor de verdachte. De verdachte verkeerde lange tijd in onzekerheid. De zaak was eerst geseponeerd, maar is na het instellen van een beklagprocedure ex artikel 12 Sv door het slachtoffer alsnog bij de rechtbank aangebracht.
Ter terechtzitting is voorts duidelijk geworden dat de verdachte zijn praktijk heeft overgedragen, aangezien hij aan artrose lijdt. Hij is op zoek naar ander werk, maar dat is moeilijk vanwege de onderhavige strafzaak.
De rechtbank zal om bovengenoemde redenen overeenkomstig de eis van de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
De rechtbank vermindert op grond van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden de overwogen voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, tot een voor-waardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
[benadeelde], bijgestaan door mr. I. Alderlieste, advocate te Rotterdam, heeft zich als benadeel-de partij gevoegd in het geding over deze strafzaak met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten. [benadeelde] heeft door middel van een voegingsformulier een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van / 33.261,--.
De raadsvrouw van verdachte heeft deze vordering betwist. Zij concludeert primair tot afwijzing van de vordering en subsidiair tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar een rechtstreeks verband bestaat tussen de gepleegde feiten en de geclaimde schade nu het (mede) door de bestaande behandelrelatie tot een sexuele relatie is kunnen komen, maar verdachte heeft gemotiveerd betwist dat die relatie de enige oorzaak is geweest van het tot stand komen van de sexuele relatie tussen verdachte en [benadeelde]. Hij heeft bovendien gemotiveerd betwist dat de opgevoerde schade door [benadeelde] geleden is of zal worden, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen. De recht-bank is van oordeel dat de benadeelde partij, gelet op het voorgaande, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, aangezien de vordering te ingewikkeld is en zich daarom niet leent voor behandeling in het strafgeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 249 van het Wetboek van Straf-recht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:beslissing voorvragen
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 6 (zes) maan-den.
Zij bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Zij stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Zij bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Zij verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. A. van Wamel en R.H. Holl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.C. Pieters als griffier en uitgesproken op de openbare terecht-zitting van deze rechtbank van 10 mei 2000.