De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt, inzake:
Rolno. 920/1998.
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. E.H.A. Schute,
advocaat: mr. J.G. Colombijn-Broersma,
De Stichting Oosterscheldeziekenhuizen,
gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. C.D. Brinkman,
advocaat: mr. D.M. Looten.
De volgende processtukken zijn gewisseld:
conclusie van eis, overeenkomstig de dagvaarding;
conclusie van antwoord;
conclusie van repliek;
conclusie van dupliek.
Beide partijen hebben produkties in het geding gebracht.
2.1 Eiser is vanaf 1984 in verband met chronische astmatische bronchitis onder behandeling geweest bij de heer M.C. [naam longarts], als longarts verbonden aan gedaagde. Op aanvraag van de heer [naam longarts] zijn in 1984 röntgenfoto's van de longen van eiser gemaakt. Daarop zijn goedaardige afwijkingen te zien, te weten zogeheten hyaline pleuraplaques of pleurale verkalkingen. Ook op latere foto's zijn de afwijkingen zichtbaar. De heer [naam longarts] heeft het bestaan van de afwijkingen niet met eiser besproken. Eiser heeft (nog) geen klachten gehad die met de afwijkingen verband houden.
2.2 In 1996 is eiser naar Zuid-Afrika geëmigreerd. In het kader van de emigratie is eiser in Zuid-Afrika medisch onderzocht. Eiser is in 1997 naar Nederland terugverhuisd.
3.1 Eiser vordert vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met de emigratie naar Zuid-Afrika en remigratie naar Nederland, zijnde een bedrag van f. 36.200,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag en de buitengerechtelijke incassokosten ad f. 3.370,--. Hij stelt dat tijdens het medische onderzoek in Zuid-Afrika röntgenfoto’s van zijn longen zijn gemaakt, waarop de afwijkingen eveneens te zien waren. Het bestaan van de afwijkingen is toen voor het eerst aan eiser medegedeeld. Daarbij werd tevens medegedeeld dat de afwijkingen aan asbest gerelateerd zijn. In 1996 heeft eiser zich onder behandeling gesteld van de heer [naam andere longarts], longarts te [woonplaats], die het bestaan van de asbestgerelateerde afwijkingen heeft bevestigd en eiser heeft verteld dat zich een maligniteit zou kunnen ontwikkelen in de pleuraholte.
3.2 Vanwege de aanwezigheid van asbestgerelateerde afwijkingen heeft de Zuid-Afrikaanse ziektenkostenverzekeraar van eiser geweigerd de verzekeringsovereenkomst verder gestand te doen. Bovendien wilde eiser niet het risico lopen om ver van zijn eigen familie in een land met minder goede medische voorzieningen een ernstige asbestziekte te krijgen. Daarom moest hij terugkeren naar Nederland. Indien eiser eerder van de asbestgerelateerde afwijkingen op de hoogte was geweest, was hij nooit aan de emigratie begonnen. Hij had zich de thans gemaakte (r)emigratiekosten dan ook kunnen besparen.
3.3. Eiser stelt dat de heer [naam longarts] zijn informatieplicht heeft geschonden door hem niet van de afwijkingen aan zijn longen op de hoogte te stellen. Gedaagde is daarom volgens eiser aansprakelijk voor de door hem gemaakte kosten, die als schade aan gedaagde kan worden toegerekend. Ook vóór de invoering van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) bestond een informatieplicht ten opzichte van de patiënt. Deze plicht heeft niet alleen betrekking op informatie die van belang is voor de behandeling, maar ook de op gezondheidstoestand van de patiënt in het algemeen. Er was voor de heer [naam longarts] in dit geval geen gegronde reden om de informatie over de geconstateerde afwijkingen niet aan eiser door te geven. De afwijkingen die op de röntgenfoto te zien waren, waren relevant omdat hieruit blijkt dat eiser kans loopt om een asbestziekte te ontwikkelen.
3.4 Gedaagde betwist dat zij, althans de aan haar verbonden longarts [naam longarts], toerekenbaar tekort is geschoten. Zij betwist bij gebrek aan wetenschap dat de diagnose in Zuid-Afrika zou zijn gesteld, alsmede de juistheid daarvan. Gedaagde stelt dat de heer [naam longarts] het bestaan van de afwijkingen niet behoefde te melden. Voor zover er voor de invoering van de WGBO al een informatieplicht bestond, hetgeen volgens gedaagde niet het geval is, is deze niet geschonden. De eventuele informatieplicht heeft niet tot doel patiënten te beschermen tegen schade als die waarvan eiser thans vergoeding vordert. Zij ziet alleen op hetgeen de patiënt dient te weten omtrent de aard en het doel van een medische behandeling, met het oog op het verkrijgen van toestemming voor die behandeling. De afwijkingen waren echter niet relevant in het kader van de behandeling. Eiser had geen klachten die met de afwijkingen samenhingen. De aanwezigheid van asbest is ook nimmer op pathologisch anatomische wijze aangetoond. Het feit dat eiser pleuraplaques had, wil niet zeggen dat hij een verhoogde kans op het krijgen van een longziekte heeft. Uit onderzoek is gebleken dat die kans maar 0,56 % is. Eiser zou zich slechts onnodig ongerust hebben gemaakt indien hij van het bestaan van de afwijkingen op de hoogte was gesteld. Een arts hoeft geen rekening te houden met de eventuele acceptatiecriteria van toekomstige verzekeraars van patiënten bij het al dan niet verstrekken van informatie.
3.5 Gedaagde betwist voorts dat er causaal verband bestaat tussen de eventuele schending van de informatieplicht en de schade die eiser stelt te hebben geleden. Nadat longarts [naam andere longarts] eiser had ingelicht over het bestaan van de pleuraplaques, op 25 juli 1996, is eiser doorgegaan met het treffen van voorbereidingen voor de emigratie. Hij is nadien nog diverse malen naar Zuid-Afrika gevlogen en de inboedel is pas nadien verscheept. De schade die eiser stelt te hebben geleden hoefde ook niet door gedaagde te worden voorzien. Gedaagde heeft van eiser nimmer vernomen dat hij wenste te emigreren. Bovendien had eiser ook indien hij van de afwijkingen had geweten kunnen emigreren. De afwijkingen zijn immers niet kwaadaardig en ook overigens vormt de gezondheid van eiser geen beletsel voor emigratie. Het is onwaarschijnlijk dat een ziektekostenverzekeraar alleen op grond van de afwijkingen dekking zou weigeren. Gedaagde betwist dit bij gebrek aan wetenschap, evenals de stelling dat geen enkele verzekeraar in Zuid-Afrika eiser als verzekerde zou willen accepteren. Eiser had de door hem gestelde schade kunnen voorkomen door tijdig een ziektenkostenverzekering in Zuid-Afrika te regelen of in Nederland een verzekering met werelddekking af te sluiten.
3.6 Voorts betwist gedaagde dat de vluchten waarvan eiser thans vergoeding vordert, betrekking hadden op de emigratie. Deze vluchten hadden betrekking op oriëntatiebezoeken die ook hadden plaatsgevonden indien de emigratie niet was doorgegaan. De bezoeken hadden waarschijnlijk tevens het karakter van familiebezoek, aangezien de familie van de echtgenote van eiser in Zuid-Afrika woont. In ieder geval hebben eiser en diens echtgenote dus baat gehad bij de bezoeken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank stelt voorop dat, in tegenstelling tot hetgeen gedaagde stelt, ook vóór het in werking treden van de WGBO op 1 april 1995 er in het algemeen een informatieplicht bestond van de arts ten opzichte van de patiënt. Het neerleggen van de informatieplicht in de WGBO is een codificatie van voordien reeds geldend recht. De informatieplicht van de arts beperkte zich ook voor de invoering van de WGBO niet tot hetgeen de patiënt diende te weten omtrent te verrichten onderzoeken en behandelingen, maar bestond tevens uit het informeren van de patiënt over diens gezondheidstoestand in het algemeen. Het doel van het verstrekken van informatie was en is niet alleen het bewerkstelligen van een zodanig informatieniveau van de patiënt dat deze op basis van de relevante informatie toestemming kan geven voor te verrichten medische handelingen (“informed consent”). De informatieverstrekking dient er ook toe in het algemeen te voorkomen dat de patiënt een informatieachterstand heeft ten opzichte van de arts, daar waar het relevante informatie aangaande zijn gezondheid betreft.
4.2 Uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat ook in de periode waarin eiser door de heer [naam longarts] in het ziekenhuis van gedaagde werd behandeld, een informatieplicht als hiervoor bedoeld bestond. Eiser had derhalve in die periode geïnformeerd moeten worden over bevindingen van de heer [naam longarts], voor zover die relevant waren voor zijn gezondheid. Daarbij is dus niet van belang of die bevindingen al dan niet ook voor de behandeling relevant waren.
4.3 Gedaagde bestrijdt dat de ook door de heer [naam longarts] geconstateerde longafwijkingen een vergroot gezondheidsrisico voor eiser met zich mee brengen. Zij stelt weliswaar dat niet op pathologisch anatomische wijze is vastgesteld dat de afwijkingen aan asbest gerelateerd zijn, maar ontkent niet dat dit reeds uit de genomen röntgenfoto’s kan worden afgeleid. Ook de bevindingen van longarts [naam andere longarts], die in zijn brief d.d. 26 september 1996 melding maakt van aan “asbest gerelateerde pleurale plaques”, betwist gedaagde niet. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat de longafwijkingen die de heer [naam longarts] bij eiser constateerde aan asbest gerelateerd zijn.
4.4 Gedaagde heeft niet ontkend dat eiser, doordat hij met asbest in contact is geweest - hetgeen blijkt uit de aanwezigheid van de pleurale plaques -, meer kans heeft een asbestgerelateerde longziekte op te lopen dan iemand die niet met asbest in contact is geweest. Het was destijds (1984) reeds algemeen bekend dat contact met asbest tot ernstige ziektes kan leiden. De incubatietijd van dergelijke ziektes kan tientallen jaren belopen. Voor het achterhalen van de mogelijke oorzaak van een besmetting kan het daarom voor patiënten van belang zijn om in een zo vroeg mogelijk stadium van de asbestbesmetting op de hoogte te zijn. Daarbij komt dat patiënten in het algemeen het recht hebben om op de hoogte te worden gesteld van bevindingen omtrent hun gezondheid, zeker indien deze ernstige consequenties voor hen kunnen hebben, ook als de kans daarop gering is. Het feit dat de door de heer [naam longarts] bij eiser geconstateerde longafwijkingen duiden op een asbestbesmetting, acht de rechtbank derhalve van zodanig belang dat de heer [naam longarts] het bestaan van de afwijkingen met eiser had moeten bespreken. Of eiser in verband met de afwijkingen al dan niet klachten had en of op het moment van constateren dan wel nadien aanleiding was om een kwaadaardige ontwikkeling te verwachten, doet daarbij niet terzake.
Gedaagde heeft niet, althans onvoldoende, gemotiveerd dat de mededeling over de asbestgerelateerde afwijkingen kennelijk zodanig ernstig nadeel voor eiser zou opleveren dat de heer [naam longarts] zich van het doen van de mededeling mocht onthouden. Eventuele onnodige ongerustheid bij eiser kan niet als dergelijk ernstig nadeel worden beschouwd. Bovendien had de heer [naam longarts] die ongerustheid kunnen wegnemen door te wijzen op het kennelijk geringe risico van een kwaadaardige ontwikkeling. Ander nadeel is niet gesteld.
4.5 De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de heer [naam longarts] niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht.
4.6 Gedaagde heeft voorts als verweer aangevoerd dat het vereiste causaal verband tussen de door eiser gestelde schade en de schending van de informatieplicht door de heer [naam longarts] ontbreekt. Dit verweer is gegrond. Het verband tussen de schade die eiser stelt te hebben geleden en de schending van de informatieplicht is te ver verwijderd om die schade aan gedaagde toe te rekenen. Dat eiser kosten zou gaan maken ten behoeve van een (r)emigratie, die hij zich kunnen besparen indien de heer [naam longarts] zijn informatieplicht was nagekomen, was voor gedaagde niet te voorzien. Gedaagde heeft immers onbetwist gesteld niet van de emigratieplannen van eiser op de hoogte te zijn geweest. De - naar eiser stelt - onnodig gemaakte kosten kunnen ook niet worden beschouwd als een kenmerkend gevolg van de schending van de informatieplicht. Bovendien beoogt de informatieplicht die gedaagde heeft geschonden ook niet patiënten te beschermen tegen schades als die eiser thans stelt te hebben geleden. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat het voor toewijzing van de vordering vereiste causaal verband niet aanwezig is. De vordering dient derhalve te worden afgewezen. Eiser dient als de in het ongelijk gesteld partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure, aan de zijde van gedaagde begroot op f. 750,-- aan verschotten en op f. 1.720,-- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 23 februari 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.