ECLI:NL:RBMID:2000:AA5316

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/010555-98
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van doodslag. De zaak betreft een gewelddadige dood van een persoon, genaamd [slachtoffer], die op 27 maart 1998 om het leven is gebracht. De verdachte, geboren in Turkije en woonachtig in Rotterdam, was op het moment van de uitspraak gedetineerd. De rechtbank heeft op 8 maart 2000 uitspraak gedaan na een onderzoek dat begon op de terechtzitting van 24 februari 2000. De officier van justitie, mr. J. Valente, had een gevangenisstraf van 8 jaar geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een straf van 6 jaar opgelegd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer in zijn woning opgezocht, hem mishandeld, meegenomen en uiteindelijk van de Zeelandbrug geduwd. Dit gebeurde na een periode van dreiging en geweld, waarbij de verdachte op de hoogte was van de intenties van zijn mededader om het slachtoffer te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen als medeplichtige kan worden gezien, maar dat hij een actieve rol heeft gespeeld in de uitvoering van het delict.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de rol van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de gewelddadige acties van zijn mededader en dat hij zich bewust was van de risico's die zijn handelen met zich meebracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank heeft geen omstandigheden gevonden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer(s): 12/010555-98
Datum uitspraak: 8 maart 2000
Tegenspraak
Datum inverzekeringstelling: 24 juni 1998
Datum voorlopige hechtenis: 30 juni 1998
Datum invrijheidstelling: 24 juli 1998
Datum inverzekeringstelling: 28 augustus 1998
Datum voorlopige hechtenis: n.v.t.
Datum invrijheidstelling: 3 september 1998
Datum inverzekeringstelling: 15 november 1999
Datum voorlopige hechtenis: 18 november 1999
opheffing/schorsing voorlopige hechtenis/invrijheidstelling: n.v.t.
----------------------------------------
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te Rotterdam,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichtingen Noordsingel, Noordsingel 115 te Rotterdam,
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw is ter terechtzitting verschenen mr. M.M.A. Straatman-Seleij, advocate te Maastricht.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 februari 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Valente en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit vonnis gevoegd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair
tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld.
hij op of omstreeks 27 maart 1998, in elk geval in of omstreeks de periode van
24 maart 1998 tot en met 27 maart 1998,
in de gemeente Schouwen-Duiveland, althans in het arrondissement Middelburg,
en/of in de gemeente Rotterdam, althans in het arrondissement Rotterdam, in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft
beroofd,
immers heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s), toen aldaar (telkens)
opzettelijk, de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen, en/of die [slachtoffer]
gewurgd, en/of die [slachtoffer] (meermalen) geschopt en/of geslagen, en/of die
[slachtoffer] (vanaf de Zeelandbrug) in het water van de Oosterschelde gegooid en/of geduwd
en/of die [slachtoffer] dusdanig bedreigd dat hij in het water is gesprongen
en/of die [slachtoffer] gedwongen van de (Zeeland)brug in het water te springen
en/of die [slachtoffer] onder water gehouden, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] door/aan het/de gevolgde letsel(s) en/of door verdrinking is
overleden,
althans en in ieder geval heeft/hebben verdachte, en/of zijn mededader(s),
toen aldaar (telkens) opzettelijk enige (gewelddadige) handeling(en) verricht, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, door (een) omstandigheid/heden
(en/of) (in combinatie met) gevolgd(e) letsel(s), welke aan verdachtes opzet,
en/of het/de van opzet van zijn mededader(s), te wijten is/zijn;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. Het dossier van Korps Landelijke Politie Diensten, divisie Mobiliteit, afdeling Delta, Recherche, Dossier 27031998 1015 2199 / 10 november 1999 (Ping Pong part two), proces-verbaalnummer 101199.0030.2227 d.d. 2 december 1999,
bevattende processen-verbaal, op ambtsbelofte opgemaakt door A.K. Adam,
brigadier van politie, behorend tot bovengenoemde dienst, en andere daartoe
bevoegde verbalisanten.
Dit dossier bevat onder meer de navolgende processen-verbaal:
1a Als bijlage 17:
Het proces-verbaal van verhoor van Regiopolitie Zeeland, district Walcheren/Politie te Water, mutatienummer PL1940/99-422091, dat op ambtseed is opgemaakt en op 16 november 1999 is ondertekend door H. Versluis, hoofdagent van politie, Korps Landelijke Politiediensten, afdeling Delta, en J.C. Koopman, brigadier van politie KLPD divisie Mobiliteit, afdeling Delta, dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven- :
als de op 16 november 1999 tegenover die verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
Ik heb een telefoongesprek met [T.] gehad. [T.] heeft toen gezegd dat hij [slachtoffer] zou vermoorden. En hij vroeg mijn hulp daarbij. Dit was een avond voor de moord op [slachtoffer].
1b Als bijlage 24:
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte (inverzekeringstelling, inbewaringstelling en gerechtelijk vooronderzoek) bij de rechter-commissaris, ARC-nummer 98/808, van 17 november 1999, dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven-:
als de op 17 november 1999 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik er bij ben geweest toen [slachtoffer] van de Zeelandbrug is geduwd.
Op de avond van 26 maart 1998 heeft [T.] mij gebeld. Ik ben op zijn verzoek naar de Bizimbar toegegaan. [Slachtoffer] was daar toen nog niet. [T.] heeft geprobeerd om [slachtoffer] te bellen maar dat lukte niet. Ik heb ook geprobeerd. Ik kreeg [slachtoffer] wel aan de lijn en heb hem gevraagd het geld aan [T.] terug te geven. [K.] was daar ook bij aanwezig en hij heeft gezegd dat [T.] [slachtoffer] niets moest aandoen.
1c Als bijlage 25:
Het proces-verbaal van verhoor van Korps Landelijke Politiediensten, divisie
Mobiliteit, afdeling Delta, Recherche, proces-verbaal nummer 181199.1110.2227 dat op ambtsbelofte is opgemaakt en op 18 november 1999 is ondertekend door A.K. Adam en H. Versluis, respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, Korps Landelijke Politiediensten, afdeling Delta, en dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven- :
als de op 18 november 1999 tegenover die verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
[T.] gaf heel veel geld uit en had overal schulden. Op een gegeven moment leent [T.] aan [slachtoffer] geld om heroïne te kopen. Ze spraken af dat ze die heroïne zouden vermengen, zodat het meer werd en dan zou [slachtoffer] dit weer verkopen en [T.] zijn geld terug geven. De winst zouden ze samen delen. Later hoorde [T.] dat [slachtoffer] het geld voor de heroïne had verspeeld in gokhuizen en aan vrouwen had uitgegeven.
[T.] was toen erg boos. [slachtoffer] ontliep hierna [T.] omdat hij wist dat hij schuldig was.
Op de avond van 26 maart 1998 zat ik in Barbaros. Ik kreeg telefoon van [T.]. [T.] zei dat hij een afspraak had met [slachtoffer] en vroeg mij of ik daar bij aanwezig kon zijn. Ik ben toen eerst naar huis gegaan en daarna ben ik naar de Bizimbar gegaan.
In de Bizimbar belt [T.] naar [slachtoffer]. [slachtoffer] geeft geen gehoor. Ik heb toen [slachtoffer] wel aan de telefoon gekregen. [slachtoffer] zei toen dat hij dat geld nog niet terug kon betalen, maar zodra hij wel geld had zou hij boven water komen omdat hij nu bang was van [T.]. Ik heb dit tegen [T.] gezegd. [slachtoffer] woonde boven de Bizimbar. [T.] bleef bij [k.] zeuren om de sleutels van de woning van [slachtoffer]. [T.] bleef er maar over doordrammen. Uiteindelijk gaf [K.] de sleutel aan [T.].
Toen [T.] met zijn auto naar huis reed ben ik er achteraan gegaan. [T.] parkeerde zijn auto en ik zag dat hij zijn flat in liep en dat hij weer naar buiten kwam. Ik zag dat hij in zijn auto stapte. Ik ben bij hem in de auto gestapt.
We reden eerst naar discotheek Halicarnas. [T.] wilde daar naar binnen om [slachtoffer] te zoeken. Ik hoorde [T.] met een bodyguard praten. Hij vroeg of [slachtoffer] binnen was.
Terug in de auto bleef [T.] maar zeggen dat hij met [slachtoffer] moest praten. Hierna reed [T.] naar de Nieuwe Binnenweg. Bij een bar stopten we. Ik zag dat [T.] naar binnen ging. Toen hij daarna weer buiten kwam zei hij "nu weet ik waar hij is".
We zijn toen naar de Bizimbar gereden. [T.] opende de deur van de woning van [slachtoffer] met de sleutel die hij van [k.] had gekregen. Ik ben toen met [T.] mee naar boven gelopen. [T.] begon gelijk te vloeken tegen [slachtoffer] en gaf hem direct een klap met de vlakke hand in het gezicht. Ik zag dat hij [slachtoffer] ook nog schopte. [T.] zag het telefoontoestel van [slachtoffer] in de oplader zitten. Ik zag dat hij het er uit pakte en vrijwel onmiddellijk op de grond smeet. Ik zag dat het apparaat stuk ging, althans de batterij viel er vanaf.
Ik zag dat [T.] zowel de telefoon als de batterij oppakte en die in de zak van zijn jas deed. Ik hoorde dat [T.] tegen [slachtoffer] zei dat hij mee moest komen.
We hebben de woning toen verlaten en stapten in de Audi van [T.]. [Slachtoffer] ging naast [T.] zitten en ik stapte achterin in.
Tijdens het rijden vroeg [T.] herhaaldelijk aan [slachtoffer] wanneer hij hem nu eens dat geld zou gaan geven. Ik weet nog dat we bij IJsselmonde de autosnelweg zijn opgegaan. We zijn nog gestopt bij een benzinepomp, een nachtpomp. Daar wilde [T.] tanken. [T.] stapte uit en deed de slang in de tank van de auto. Hierna wilde hij gaan betalen bij de automaat. Toen bleek dat hij bij de verkeerde pomp stond. Hij stapte weer in en reed achteruit weg. Hij was echter vergeten de slang uit de tank te halen. Het klepje van de tank ging toen kapot. [T.] was toen erg boos en heeft toen niet meer getankt.
Al rijdend kwamen we op de Zeelandbrug. [T.] stopte op die brug. [T.] zei tegen [slachtoffer] dat die uit moest stappen. [T.] liet de motor draaien en de koplampen aan. Ik hoorde dat [T.] tegen [slachtoffer] zei dat hij alles uit z’n zakken moest halen. Daarna fouilleerde hij [slachtoffer]. Ik zag dat [T.] opeens heel hard op een oor van [slachtoffer] sloeg en ik zag dat er vrijwel onmiddellijk met kracht bloed uit dat oor spoot. Ik zag dat [T.] hem nog meer klappen gaf. Ik hoorde dat [T.] op een bevelende, militaristische manier tegen [slachtoffer] zei dat hij op het hek van de brug moest klimmen. Ik zag dat [slachtoffer] dat deed. Ik hoorde dat [slachtoffer] [T.] smeekte om hem niets te doen. Ik hoorde dat [T.] zei: Ik heb het wel met jou gehad en ik zag dat [T.] hem met twee handen tegen zijn borst duwde, waardoor [slachtoffer] in het water viel.
1d Als bijlage 27:
Het proces-verbaal van verhoor van Korps Landelijke Politiediensten, divisie
Mobiliteit, afdeling Delta, Recherche, proces-verbaal nummer 221199.1455.2227 dat op ambtsbelofte is opgemaakt en op 22 november 1999 is ondertekend door A.K. Adam en M.J.H.M. Elshout, respectievelijk brigadier en inspecteur van politie, behorende tot bovengenoemde dienst, en dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven- :
als de op 22 november 1999 tegenover die verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
U zegt mij dat ik al eens eerder verklaard heb dat [T.] gezegd had dat hij [slachtoffer] zou doodslaan. Dat klopt. [T.] zei zoiets wel vaker.
1e Als bijlage 5:
Het proces-verbaal van verhoor van Regiopolitie Zeeland, district Walcheren/Poltie te Water, mutatienr. PL1940/99-422091 dat op ambtsbelofte is opgemaakt en op 10 november 1999 is ondertekend door A.K. Adam, brigadier van politie, Korps Landelijke Politiediensten, afdeling Delta, en M.J.H.M. Elshout, inspecteur van politie, inspecteur van politie, Korps Landelijke Politiediensten, afdeling Delta, en dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven- :
als de op 10 november 1999 tegenover die verbalisanten afgelegde verklaring van [T.] :
Ik ben samen met mijn zwager [verdachte] verantwoordelijk voor de dood van [slachtoffer]. Ik heb U reeds eerder verteld dat ik aan [slachtoffer], die ik verder [slachtoffer] zal noemen, geld geleend heb wat hij niet terug betaalde.
Op 26 maart 1998 zat ik in de Bizimbar. Toen de Bizimbar sloot ben ik naar huis gereden. [verdachte] stond met zijn auto bij mij voor de deur. We moesten [slachtoffer] gaan zoeken. [slachtoffer] was op zijn zolder boven de Bizimbar.
Wij hebben [slachtoffer] meegenomen in mijn auto. [slachtoffer] zat naast mij en [verdachte] zat achterin achter [slachtoffer]. Ik reed op een gegeven moment op het Zuidplein en volgde de weg richting Zeeland door de Heinenoordtunnel. We moesten nog tanken. Bij een benzinestation, het eerste na de Heinenoordtunnel, zijn we gestopt. Het station was gesloten. Toen we weg reden hoorde ik een harde knal. Ik ben onmiddellijk gestopt. Het bleek dat vergeten was de slang uit de tank van de auto te halen, waardoor er schade aan de auto was ontstaan en waardoor de slang was gebroken.
Op een gegeven moment reed ik op de Zeelandbrug. Ik ben toen gestopt. [verdachte] en [slachtoffer] klommen over het hek langs de weg. Ik ben uitgestapt. Ik zei voor de zoveelste keer tegen [slachtoffer] dat ik erg boos op hem was en ik heb hem toen ook een aantal keren geslagen. Ik was hem gewoon zat en ik zei dat ook tegen hem. Ik zei onder andere: ik wil je nooit meer zien.
Ik hoorde een gil. [slachtoffer] was in het water gevallen.
2 Het dossier van Korps Landelijke Politie Diensten, divisie Mobiliteit, afdeling Delta, Algemeen Dossier m.b.t. het overlijden van ([slachtoffer]) 27031998 1015 2199/ 22 juli 1998 d.d. 21 juli 1998, bevattende processen-verbaal, op ambtsbelofte opgemaakt door G.C.I. Raus, brigadier van de regiopolitie Zeeland district Oosterscheldebekken afdeling functionele eenheid, tijdelijk tewerkgesteld bij het Korps Landelijke Politiediensten, divisie Mobiliteit, afdeling Delta te Goes, en andere daartoe bevoegde verbalisanten.
Dit dossier bevat onder meer de navolgende processen-verbaal:
2a Als nummer 3001.001
Het proces-verbaal van bevindingen betreffende lijkvinding, proces-verbaalnummer 270398 1200 2725 d.d. 27 maart 1998 op ambtseed opgemaakt door J.J. Chrispijn en F. van der Vegte, beiden hoofdagent van politie, Afdeling Delta,
behorende tot de Groep Wemeldinge van het Korps landelijke politiediensten, en dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven-:
Op vrijdag 27 maart 1998 kregen wij, Jacob Johannes Chrispijn en Frank van der Vegte, een melding dat er door de ZZ 12 op de Oosterschelde een stoffelijk overschot van een man was opgevist.
Toen wij, verbalisanten, ter plaatse kwamen zagen wij dat er aan dek van de ZZ12 een stoffelijk overschot van een man lag.
Ik, Chrispijn, vroeg de schipper en de matroos van de ZZ 12 naar hun identiteitsgegevens, waarna zij opgaven te zijn genaamd [getuige 1] en [getuige2]. Zij verklaarden:
"Op vrijdag 27 maart 1998, omstreeks 10.15 uur waren wij vissende met de ZZ 12, ter hoogte van het Pikgat, dijkpaal 56 gelegen nabij het Nunnenplaatje, gemeente Schouwen-Duiveland. Wij zagen toen dat daar een stoffelijk overschot op zijn buik dreef."
Omstreeks 14.45 uur, werd in bijzijn van ons verbalisanten, de lijkschouw verricht door de gemeentelijke lijkschouwer J. Vrencken van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Zeeland verricht. Tevens was de Technische Recherche C. Bijdevate aanwezig.
Door de Technische Recherche werden vingerafdrukken genomen. De gemeentelijk lijkschouwer constateerde dat het geen natuurlijke dood was.
Omstreeks 16.55 uur werden wij door collega C. Bijdevate benaderd.
Deze deelde ons mede dat door de CRI via de vingerafdrukken bekend was
geworden wie het stoffelijk overschot was. Het betrof [slachtoffer], geboren op 1-1-1958.
2b Als nummer 3001.036:
Het rapport van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie van het Ministerie van Justitie no. 98-112/R021 op 15 juli 1998 te Rijswijk opgemaakt door R. Visser, arts en patholoog, beëdigd deskundige, betreffende de uit- en inwendige schouwing. Dit houdt als samenvatting en conclusie in -zakelijk weergegeven-:
Bij de sectie op het lijk van [slachtoffer], geboren 1 januari 1958, werden meerdere min of meer ernstige orgaanletsels geconstateerd, opgeleverd door meerdere vormen van geweld.
Het intreden van de dood kan worden verklaard door de gebleken ernstige afwijkingen van borst en longen; het is op grond van de sectiebevindingen niet met zekerheid aan te geven of verdrinking ten aanzien van het intreden van de dood van betekenis is geweest.
Gelet op de aanwezige bloeduitstortingen wordt aangenomen dat de letsels zijn ontstaan bij functionerende bloedcirculatie (vóór het intreden van de dood).
2c Als nummer 6003.001:
Het proces-verbaal aanvraag printergegevens en telefoontap van Korps Landelijke Politiediensten, divisie Mobiliteit, afdeling Delta, proces-verbaal nummer 160498.2048.006 dat op ambtseed is opgemaakt en op 23 april 1998 is ondertekend door R. van de Geer, brigadier van politie, tijdelijk werkzaam bij de divisie Mobiliteit, afdeling Delta, van het Korps Landelijke Politiediensten, en dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven- :
als verslag van eigen waarneming en bevindingen van verbalisant:
In het onderzoek naar de gewelddadige dood en de toedracht van het overlijden van het in het water van de Oosterschelde op vrijdag 27 maart 1998 aangetroffen stoffelijk overschot van [slachtoffer], , (bekend onder de naam [roepnaam slachtoffer]), geboren te Sariz (Tr) op 1 januari 1958 bleek het volgende.
Tijdens de huiszoeking in de woning waar het slachtoffer verbleef werd een GSM telefoonkaart aangetroffen. Uit onderzoek bij het Gerechtelijk Laboratorium en de bestanden bij Libertel B.V. bleek dat bij deze kaart het abonneenummer 06 55 921748 behoorde.
Uit de opgevraagde printgegevens van het nummer 06 55921748 bleek dat de kaart vanaf 19 maart 1998 in gebruik was. Tot 26 maart 1998 om 13.15 uur was deze kaart in gebruik in een telefoontoestel met het IMEI nummer 4990 113 203 735 340.
2d Als nummer 2001.012:
Het proces-verbaal van verhoor van Korps Landelijke Politiediensten, divisie
Mobiliteit, afdeling Delta, Recherche, proces-verbaal nummer 190598.1245.2227 dat op ambtseed is opgemaakt en op 19 mei 1998 is ondertekend door A.K. Adam en H. Versluis, respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, behorende tot bovengenoemde dienst, en dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven- :
als de op 19 mei 1998 tegenover die verbalisanten afgelegde verklaring van [T.] :
Mijn GSM-nummer is [nummer]. Ik heb mijn GSM toestel sinds 8 a 9
maanden. Het is een Nokia met een Libertel abonnement. Het abonnement van de Nokia staat op naam van mijn vrouw. Het is echter mijn privétoestel.
2e Als nummer 2003.003:
Het proces-verbaal van verhoor van Korps Landelijke Politiediensten, divisie
Mobiliteit, afdeling Delta, Recherche, proces-verbaal nummer 180698.1000.tip298 dat op ambtseed is opgemaakt en op 19 juni 1998 is ondertekend door J.C.
Koopman, brigadier van politie, tactisch rechercheur, en J.J. Chrispijn, hoofdagent van politie, beiden behorende tot het Korps landelijke Politiediensten, Afdeling Delta, en dat onder meer inhoudt -zakelijk weergegeven-:
als de op 18 juni 1998 tegenover die verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
Ik heb een mobiele telefoon [nummer] gehad. Ik denk dat ik deze in februari 1998 gehad heb en heb deze zo'n 2 a 3 maanden gehad. Het toestel was een Panasonic G 500 en heb ik nog thuis liggen. Er zat een Libertel abonnement op.
2f Als bijlage:
De telefoonrol, waarop aangegeven zijn contacten tussen de mobiele
telefoonnummers [nummer] ([slachtoffer]), [nummer] (verdachte) en
[nummer]([T.] ) met bijbehorende data en tijdstippen:
tijdstip van toestel naar toestel
woensdag 25 maart 1998
23.00 uur [T.] [slachtoffer]
23.49 uur [T.] [slachtoffer]
donderdag 26 maart 1998
00.12 uur [T.] verdachte
00.20 uur [T.] [slachtoffer]
00.38 uur [T.] [slachtoffer]
02.13 uur verdachte [slachtoffer]
02.14 uur verdachte [T.]
02.15 uur verdachte [T.]
02.24 uur [T.] verdachte
02.59 uur [T.] [slachtoffer]
04.07 uur [T.] verdachte
04.09 uur verdachte [T.]
15.49 uur [T.] [slachtoffer]
16.16 uur [T.] verdachte
16.46 uur [T.] [slachtoffer]
18.04 uur [T.] [slachtoffer]
18.29 uur [T.] [slachtoffer]
19.12 uur [T.] [slachtoffer]
23.26 uur verdachte [T.]
23.52 uur verdachte [T.]
vrijdag 27 maart 1998
00.37 uur [T.] [slachtoffer]
05.11 uur verdachte [slachtoffer]
Het onder 2f genoemde geschrift is slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop het in het bijzonder bestrekking heeft.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt met betrekking tot de bewezenverklaarde opzet dat verdachte door te handelen als in de bewezenverklaring vermeld, onder de in de bewijsmiddelen genoemde omstandigheden zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat het slachtoffer van het leven zou worden beroofd. In dit verband wordt met name gewezen op de volgende feiten:
het feit dat verdachte bekend was met het feit dat het slachtoffer in het kader van drugshandel aan de medeverdachte geld schuldig was;
het feit dat verdachte op 26 maart 1998 van het slachtoffer had gehoord dat hij voornoemde schuld op dat moment niet kon inlossen;
het feit dat verdachte door zijn medeverdachte bij herhaling was geïnformeerd over diens voornemen om het slachtoffer van het leven te beroven;
het feit dat verdachte op de avond voor 27 maart 1998 door de medeverdachte was verzocht hem te helpen bij het ten uitvoer brengen van genoemd voornemen;
het feit dat op 26 maart 1998 tussen de mobiele telefoons van verdachte en de medeverdachte negen keer, tussen de mobiele telefoons van de medeverdachte en het slachtoffer acht keer en voorts tussen de mobiele telefoons van verdachte en het slachtoffer eenmaal contact is geweest, waarbij het patroon van het telefoonverkeer er op duidt dat in de aanloop naar het bewezenverklaarde feit sprake is geweest van overleg via de telefoons van verdachte en diens medeverdachte;
het feit dat de medeverdachte in de nacht van 26 op 27 maart 1998 in bijzijn van verdachte nadrukkelijk en langdurig op zoek naar het slachtoffer is gegaan waarbij onder andere verschillende bars zijn bezocht;
het feit dat verdachte en medeverdachte zich vervolgens met behulp van een van een derde verkregen sleutel de toegang tot het appartement van het slachtoffer hebben verschaft waarna het slachtoffer is mishandeld;
het feit dat het slachtoffer, de medeverdachte en verdachte zich in een auto vanuit Rotterdam naar Zeeland hebben begeven;
het feit dat verdachte, de medeverdachte en het slachtoffer naar de Zeelandbrug zijn gereden, daar op de brug de auto tot stilstand is gebracht waarna het slachtoffer is verzocht uit te stappen en, na gefouilleerd en opnieuw mishandeld te zijn, van de brug is geduwd;
het feit dat verdachte erkent op 27 maart 1998 te 05.11 uur gebeld te hebben met de mobiele telefoon van het slachtoffer, welk telefoontje kennelijk - gezien de vele, telkens van elkaar afwijkende verklaringen die verdachte daarvoor gegeven heeft - bedoeld was om het te doen voorkomen dat verdachte met het overlijden van het slachtoffer niets te maken had;
het feit dat verdachte tot drie maal toe de gelegenheid heeft gehad om zich aan deelname van het misdrijf te onttrekken - namelijk bij het instappen in Rotterdam, bij het tanken in Numansdorp en na de stop op de Zeelandbrug - doch van enige actie in die richting zijdens verdachte niets is gebleken.
Genoemde feiten, in onderlinge samenhang bezien, impliceren naar het oordeel van de rechtbank dat tussen verdachte en medeverdachte sprake is geweest van bewuste samenwerking inhoudende dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte behalve op de samenwerking, ook gericht is geweest op het bewerkstelligen van gedragingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Daarbij is de rol van verdachte niet van zodanig ondergeschikte betekenis geweest dat zijn handelen slechts als medeplichtig kan worden gekwalificeerd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde onder primair levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van doodslag
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie(s)
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan;
- de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer ’s nachts in zijn woning opgezocht, mishandeld, meegenomen, opnieuw mishandeld en van de Zeelandbrug geduwd. Als gevolg daarvan is het slachtoffer overleden. Reeds het feit dat het slachtoffer is overleden maakt dat van een zeer ernstig feit gesproken kan worden. Daarnaast geldt, dat de wijze waarop verdachte en zijn mededader zich ten opzichte van het slachtoffer gedragen hebben voor laatstgenoemde van bijzonder bedreigende aard is geweest. Het slachtoffer is volledig tot wanhoop gedreven alvorens hij van de brug geduwd werd. Tot slot geldt, dat misdrijven als de onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving bevorderen. Er is dan ook sprake van een zeer ernstig feit.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen
Documentatieregister d.d. 23 november 1999;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 17 november 1999 van de Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 5 januari 2000 van de Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg;
- een faxbericht d.d. 21 februari 2000 van de Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, unit Middelburg.
Verdachte is blijkens het Algemeen Documentatieregister niet eerder ter zake van
soortgelijke delicten met de politie en justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de rol van verdachte beperkter is geweest dan die van zijn mededader. Niet verdachte maar zijn mededader moet worden gezien als de initiatiefnemer.
Desondanks heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zich teveel verlaten op zijn mededader en zich niet gedistantieerd van diens te verwachten actie.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van zes (6) jaar.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. G.H. Nomes en M.A.V. van Aardenne, rechters,
in tegenwoordigheid van A.S. Heberlein-Guiran als griffier en uitgesproken op de
openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2000.
Mr. M.A.V. van Aardenne is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.