ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Enkelvoudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Grafzorg Nederland BV, gevestigd te Wassenaar, eiseres,
het College van Burgemeester en Wethouders gemeente Schouwen- Duiveland, verweerder.
1. Feiten en procesverloop.
Bij besluit van 31 maart 1998 is aan eiseres het uitsluitend recht verleend op de grafruimte D-2182 op de gemeentelijke begraafplaats te Zierikzee voor een periode van dertig jaar en dat tegen een tarief van f 1600,--.
Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift, gedateerd 7 mei 1998, ingediend en daarbij aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met het daarbij bepaalde tarief van f 1600,--.
Vervolgens is eiseres bij brief, gedateerd 10 augustus 1998, in beroep gekomen bij deze rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaarschrift.
Het geschil is op 29 april 1999 behandeld ter openbare terechtzitting. Namens eiseres is verschenen mr. W.G.H.M. van der Putten van Juridisch adviesbureau mr. W.G.H.M. van der Putten c.s. en voor verweerder is het woord gevoerd door J. van Nieuwenhuijze als ambtenaar werkzaam bij de gemeente Schouwen-Duiveland.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder hangende deze procedure alsnog heeft besloten op eiseresses bezwaarschrift van 7 mei 1998 en wel bij besluit van 19 januari 1999. Met toepassing van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht zal de rechtbank laatstgenoemd besluit mede in haar beoordeling betrekken.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet tijdig op de bezwaren van eiseres heeft beslist, zodat diens beroep gericht tegen de weigering om tijdig op de bezwaren te beslissen gegrond moet worden verklaard en het besluit, waarmee het niet tijdig nemen van een besluit ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht is gelijkgesteld, voor vernietiging in aanmerking komt.
De rechtbank merkt met betrekking tot de in geding zijnde besluitvorming op dat die is gebaseerd op een gemeentelijke belastingverordening, zodat gelet op het bepaalde in artikel 8:4, aanhef en sub g, van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar of beroep ingevolge die wet niet mogelijk is. Blijkens het bestreden besluit van 19 januari 1999 lijkt verweerder zulks te hebben onderkend. Verwezen wordt immers naar het advies van de commissie van de bezwaar- en beroepschriften, die zich met betrekking tot de toepassing van de gemeentelijke belastingverordening onbevoegd acht. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder dit advies wel weergegeven, doch niet overgenomen, zodat er geen sprake is van een beslissing op bezwaar, zodat ook die beslissing voor vernietiging in aanmerking komt.
Gezien het vorenstaande is er voor de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en eiseresses bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank in het onderhavige geval geen aanleiding.
Het voorgaande leidt tot de navolgende uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg, verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op eiseresses bezwaar van 7 mei 1998,
vernietigt het besluit op bezwaar van 19 januari 1999,
verklaart eiseres in haar bezwaren van 7 mei 1998 niet-ontvankelijk,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van f. 420,- (vierhonderd en twintig gulden) vergoedt.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 1999 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bins-Scheffer, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 'sGravenhage, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.