ECLI:NL:RBMAA:2012:BY8113

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
10 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
176705/HA RK 12-167
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een ondertoezichtstellingszaak

In deze zaak heeft verzoeker, wonend te Maastricht, op 5 november 2012 een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter die betrokken was bij de behandeling van de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kinderen. Het verzoek tot wraking is ingediend naar aanleiding van de wijze waarop de rechter in 2010 het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming heeft behandeld. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 6 december 2012, maar zowel verzoeker als de rechter waren niet aanwezig. Wel was de moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat, aanwezig. De wrakingskamer heeft op 10 december 2012 uitspraak gedaan en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker al in 2010 op de hoogte was van de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat de vrees voor partijdigheid van de rechter gerechtvaardigd was, en dat hij om persoonlijke redenen in 2010 had afgezien van het indienen van een verzoek tot wraking. Hierdoor was het verzoek tot wraking op 5 november 2012 niet ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 10 december 2012
Zaaknummer : 176705 / HA RK 12-167
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken, heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak van:
[[VERZOEKER]],
wonend te Maastricht (hierna: verzoeker),
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. M.A.M van Uum, in haar hoedanigheid van kinderrechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).
1.De procedure
Bij gewone brief van 5 november 2012 met zes producties heeft verzoeker verzocht om wraking van de rechter in de zaak met procedurenummer OT-RK 12-1643/ 175527 / 175523 / 175525 die ziet op (verlenging van) de ondertoezichtstelling van de minderjarige kinderen van verzoeker. Het verzoek is op 5 november 2012 ter griffie ontvangen. Verzoeker heeft ook op
26, 29 en 30 november en 3, 4 en 6 december 2012 stukken gefaxt en per post gestuurd.
Op 30 november 2012 heeft de rechter de wrakingskamer schriftelijk medegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten. Zij heeft een schriftelijke reactie opgesteld waarin zij aangeeft bereid te zijn om gehoord te worden indien de wrakingskamer dit nodig acht.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op
6 december 2012, waar verzoeker noch de rechter verschenen is. Wel zijn verschenen mw. [[XXX]], de moeder van verzoekers kinderen, bijgestaan door mr. J.W.J. Schoonbrood, advocaat te Heerlen, en een vertegenwoordiger van Bureau jeugdzorg.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2.De beoordeling
Alvorens de wrakingskamer kan toekomen aan de beoordeling van de vraag of de vrees voor vooringenomenheid van de rechter onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is, dient in verband met de ontvankelijkheid te worden bezien of het verzoek tijdig is ingediend.
In artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
In artikel 37 lid 1 Rv is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Uitgaand van de stukken van verzoeker is de aanleiding voor het verzoek tot wraking van de rechter kennelijk gelegen in het feit dat verzoeker ermee bekend is geraakt, mogelijk na telefonisch contact daarover met de griffie, dat de mondelinge behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstellingen van de drie minderjarige kinderen van verzoeker en van [[XXX]] op 6 december 2012 zou plaatsvinden en dat de rechter het verzoek zou behandelen.
Al is het vanwege de veelheid aan stukken die verzoeker heeft ingediend en de achterwege gebleven mondelinge toelichting daarop, moeilijk concreet zicht te krijgen op de gronden die verzoeker aan het verzoek tot wraking van de rechter ten grondslag heeft gelegd, uit de brieven van 5, 29 en 30 november 2012 en de brief van 3 december 2012 leidt de wrakingskamer af dat verzoeker de bij hem gerezen schijn van partijdigheid ontleent aan de wijze waarop de rechter op 14 december 2010 het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de drie minderjarige kinderen van hem en van [[XXX]] onder toezicht te doen stellen, heeft behandeld. Van die wijze van behandelen is naar zijn oordeel bovendien niets terug te vinden in het van de mondelinge behandeling opgemaakte proces-verbaal.
De wrakingskamer stelt vast dat de wijze waarop de rechter op 14 december 2010 het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming heeft behandeld noch het feit dat verzoeker in het van die behandeling opgemaakte proces-verbaal die wijze van behandelen niet tot uitdrukking heeft zien komen, voor verzoeker destijds aanleiding geweest is de rechter te wraken. Nu verzoeker om hem moverende redenen destijds – in 2010 of uiterlijk de eerste maand van 2011 – van indiening van een verzoek tot wraking afgezien heeft, kan in redelijkheid niet meer worden volgehouden dat het op 5 november 2012 ingediende verzoek tot wraking is gedaan zodra de feiten of omstandigheden die daartoe aanleiding zouden kunnen zijn, aan verzoeker bekend zijn geworden. Om die reden zal de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
3.De beslissing
De wrakingskamer verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. Van Uum.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. H.W.M.A. Staal en
mr. F.L.G. Geisel, rechters, en is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2012.