ECLI:NL:RBMAA:2012:BY7973

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/764
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepsmatige rechtsbijstand in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 21 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door ir. J.G.J. Frissen en mr. R.J.P. Schobben, en de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen, vertegenwoordigd door J.M. Hermans en mr. R.M.M. Duits. De zaak betreft de vraag of er in bezwaar sprake was van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak in Sittard, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak per 1 januari 2010. De heffingsambtenaar had de waarde in een bestreden besluit verlaagd, maar het verzoek om proceskostenvergoeding voor de verleende rechtsbijstand was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde Frissen, die sinds 2010 als adviseur werkzaam is, wel degelijk beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de afwijzing van de proceskostenvergoeding betrof. Eiser kreeg een vergoeding van € 218,- voor de kosten van rechtsbijstand en het betaalde griffierecht van € 42,- werd eveneens vergoed. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-. De rechtbank oordeelde dat de wegingsfactor voor de zaak gemiddeld was, wat resulteerde in de vaststelling van de proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/764
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te Sittard, eiser
(gemachtigden: ir. J.G.J. Frissen en mr. R.J.P. Schobben),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigden: J.M. Hermans en mr. R.M.M. Duits).
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 31 januari 2011 op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres] te Sittard (onroerende zaak) per 1 januari 2010 vastgesteld op [bedrag x] Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 februari 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder, beslissend op eisers bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2011, de waarde verlaagd naar [bedrag y]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is op 27 september 2012 ter zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1.Eiser is eigenaar van de onroerende zaak.
2.Bij het bestreden besluit heeft verweerder de waarde verlaagd en het verzoek om proces¬kostenvergoeding voor door een derde verleende rechtsbijstand en de vergoeding van de kosten van een deskundigenrapport afgewezen.
3.Eiser heeft in beroep primair aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen proceskosten¬vergoeding wegens verleende rechtsbijstand heeft toegekend. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat geen vergoeding is toegekend omdat gemachtigde Frissen geen professionele rechtsbijstandverlener is, vanwege het ontbreken van juridische scholing. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat in bezwaar deskundigenkosten van de gemachtigde Frissen vergoed hadden moeten worden
4.Voor vergoeding komen op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) in aanmerking kosten die betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze rechtsbijstandverlener moet een persoon zijn voor wie het verlenen van rechtsbijstand tot zijn beroepsmatige taak behoort, dat wil zeggen dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening. Noch uit de wet en de wetsgeschiedenis, noch uit de jurisprudentie volgt dat beroepsmatig verrichte rechtsbijstand alleen door juristen of anderen met een juridische opleiding kan worden verleend.
5.De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde Frissen sinds 19 februari 2010 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met zijn eenmanszaak “WOZ kwadraat”, met de bedrijfsomschrijving “Advisering van particulieren, bedrijven en gemeenten over het vaststellen van de WOZ-waarde van woonruimten”. Onweersproken is dat de omvang van de werkzaamheden van voornoemde gemachtigde vanaf 2010, zoals ter zitting aangegeven, ongeveer een 30-tal WOZ-zaken betreft. Op grond daarvan moet ervan worden uitgegaan dat deze gemachtigde als derde beroepsmatig rechtsbijstand verleent als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb.
6.Eiser heeft voorts in beroep aangevoerd dat verweerder een proceskostenvergoeding had moeten toekennen voor het opstellen van het bezwaarschrift door zijn gemachtigde en het bijwonen van de hoorzitting. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eisers gemachtigde geen proceshandelingen heeft verricht.
7.Een – forfaitaire – tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand wordt vergoed op basis van de verrichte proceshandelingen. Anders dan eiser stelt, komen slechts de door de gemachtigde zelf verrichte proceshandelingen voor vergoeding in aanmerking. De indiening van het bezwaarschrift door eiser komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking, ook al heeft gemachtigde dit opgesteld. Met het reactieformulier ten behoeve van de hoorzitting heeft eiser op 14 oktober 2011 aan verweerder meegedeeld dat de heer Frissen hem zal vertegenwoordigen. Uit het verslag van de hoorzitting van 28 februari 2012 blijkt dat eisers gemachtigde is verschenen op de hoorzitting. Dit levert voor de berekening van de proceskostenvergoeding één punt op met een waarde van € 218,-, te vermenigvuldigen met de wegingsfactor.
8.De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Bij een zaak van gemiddeld gewicht bedraagt de wegingsfactor 1. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een zaak in beginsel een wegingsfactor 1 (gemiddeld) heeft tenzij er duidelijk redenen zijn om hiervan af te wijken. Beoordeeld naar het belang en de ingewikkeldheid van de bezwaar¬procedure en de omvang van de in het kader van de in bezwaar verleende rechtsbijstand verrichte werkzaamheden, acht de rechtbank geen redenen aanwezig om van het algemene uitgangspunt af te wijken, zodat de zaak in bezwaar wegingsfactor 1 heeft.
9Op grond van het voorgaande had verweerder eiser in bezwaar een bedrag van € 218,- wegens gemaakte rechtsbijstandskosten moeten vergoeden. Nu dat niet is gebeurd, in het beroep gegrond en kan het bestreden besluit, voor zover het verzoek om vergoeding van kosten is afgewezen, niet in stand blijven. Aan de beoordeling van eisers subsidiaire beroepsgrond met betrekking tot de vergoeding van een door de heer Frissen opgesteld deskundigenverslag komt de rechtbank daarom niet toe.
10.De rechtbank zal in zoverre zelf recht doen op het bezwaar en bepalen dat verweerder eiser alsnog een bedrag van € 218,- wegens in bezwaar gemaakte rechtsbijstandskosten moet vergoeden. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank voorts bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
11.De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte rechtsbijstandskosten. Eiser heeft een declaratie betreffende juridisch advies van “Schuwer Opleiding & Advies” ten bedrage van € 669,38 in geding gebracht. Op grond van het Bpb komen in slechts de door eiser gemaakte rechtsbijstandskosten vanwege het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting in beroep voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding wordt derhalve, bij een wegingsfactor van 1, bepaald op € 874,-.
12.Eiser heeft in het formulier proceskosten tevens verzocht om vergoeding van reiskosten. Niet gebleken is van door eiser gemaakte, voor vergoeding in aanmerking komende, reiskosten. Vergoeding van reiskosten van de professionele rechtsbijstandverlener wordt geacht te zijn begrepen in de forfaitaire vergoeding voor rechtsbijstandskosten. Het verzoek tot vergoeding van reiskosten wordt daarom afgewezen.
13.Van overige in beroep door eiser gemaakte, voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 9 maart 2012 voor zover daarbij eisers verzoek om vergoeding van proceskosten is afgewezen;
-bepaalt dat verweerder aan eiser wegens kosten van rechtsbijstand een bedrag van € 218,- vergoedt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiser;
-wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten voor het meer gevorderde af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Oosterman, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden aan partijen op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.