RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
Uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te Geleen, eiser
(gemachtigde: mr. M.B.A.C. Hasselman),
de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigden: J.M. Hermans en mr. R.M.M. Duits).
Verweerder heeft bij besluit van 31 januari 2011 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz) de waarde van de onroerende zaak [adres] te Geleen (onroerende zaak) per 1 januari 2010 vastgesteld op [bedrag x] Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 februari 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder, beslissend op eisers bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2011, de waarde verlaagd naar [bedrag y]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zaak is op 27 september 2012 ter zitting gevoegd behandeld met beroepszaak AWB 12/512. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
In deze zaak en beroepszaak AWB 12/512 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
1.Eiser is eigenaar van de onroerende zaak.
2.Eiser heeft in de bezwaarfase een taxatierapport d.d. 10 februari 2011 overgelegd, waarin de waarde van de onroerende zaak is getaxeerd op [bedrag z] en waarin alternatieve referentieobjecten zijn beschreven. Het taxatierapport is opgesteld door H.W.N. de Wolf, die als kandidaat-registermakelaar/taxateur staat geregistreerd.
3.Bij het bestreden besluit heeft verweerder de waarde verlaagd en eiser tevens een vergoeding van rechtsbijstandskosten toegekend. Het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten van het taxatierapport is afgewezen.
4.Eiser voert in beroep aan dat verweerder de kosten van het taxatierapport, te weten € 333,20 inclusief BTW, had moeten vergoeden.
5.Artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaalt dat een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben op de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Gezien de grondslag van het Bpb in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gaat het er bij de toekenning van een vergoeding voor kosten van een deskundige allereerst om of sprake is van kosten die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 juli 2012 (LJN BX0904) ten aanzien van inschakeling van een taxateur in WOZ-zaken en de daaraan verbonden kosten geoordeeld dat de belanghebbende die ter onderbouwing van zijn standpunt over de waarde van een onroerende zaak een taxatieverslag aan de heffingsambtenaar overlegt, in het algemeen zal voldoen aan de eis dat de kosten redelijkerwijs zijn gemaakt. In dat geval geldt op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts 2003) een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn. De Hoge Raad heeft verder geoordeeld dat de werkzaamheden van een taxateur in het algemeen niet van wetenschappelijke, maar wel van bijzondere aard zijn in de zin van artikel 6 van het Bts 2003. Dat betekent dat het tarief voor taxatiewerkzaamheden ten hoogste € 81,23 per uur bedraagt. De Hoge Raad oordeelde dat de mate waarin taxatiewerkzaamheden van bijzondere aard zijn vooral wordt bepaald door de aard van de te taxeren onroerende zaak en dat hierbij met andere factoren, zoals de mate van deskundigheid van de taxateur, geen rekening wordt gehouden. Toepassing van het maximale uurtarief komt pas in aanmerking indien het object van dien aard is dat de taxatie zeer complex is. Het aldus van toepassing zijnde tarief wordt op grond van artikel 15 van het Bts 2003 verhoogd met de van toepassing zijnde omzetbelasting.
6.Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de kosten van het overgelegde taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat de opsteller als kandidaat-registermakelaar/taxateur niet bevoegd is taxaties voor de Wet WOZ te verrichten. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting dit standpunt terecht niet langer heeft gehandhaafd.
7.Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de taxateur niet onafhankelijk is, omdat hij financieel belang heeft bij de uitkomst van de procedure.
8.De taxateur is werkzaam bij dezelfde rechtspersoon als eisers gemachtigde, WOZ-Diensten B.V. De juristen in dienst van deze rechtspersoon die als gemachtigde optreden, gebruiken de handelsnaam WOZ-specialisten. De taxateurs in dienst van WOZ-Diensten B.V. gebruiken de handelsnaam Cournot-taxateurs.
9.Ter zitting heeft eisers gemachtigde toegelicht dat potentiële klanten gegevens aanleveren, waarna een taxateur een inschatting maakt of de waarde te hoog is vastgesteld. Als dat niet het geval is, wordt de zaak niet in behandeling genomen. Is dat wel het geval, dan maakt de taxateur een taxatierapport en maakt de jurist bezwaar en voegt daarbij het taxatierapport dat door de taxateur is opgesteld. Op deze wijze worden op geen enkel moment de functies van gemachtigde en taxateur vermengd. Beide functies worden vervuld op basis van een arbeidsovereenkomst, waarbij de uitkomst van de gevoerde procedures geen rol speelt, ook al werkt WOZ-Diensten B.V. in zaken als deze op “no cure no pay”-basis.
10.Verweerder heeft de geschetste werkwijze niet weersproken.
11.Het feit dat de taxateur werkzaam is bij hetzelfde bedrijf als de gemachtigde die de rechtsbijstand verleent aan belanghebbende, impliceert niet dat de taxatie niet onafhankelijk tot stand is gekomen en de gemachtigde daar invloed op heeft uitgeoefend. In de door gemachtigde geschetste werkwijze kan hiervoor evenmin steun worden gevonden.
Dat het bedrijf waarbij de taxateur in dienst is financieel belang heeft bij de uitkomst van de procedure, brengt niet met zich dat van onafhankelijkheid van de taxateur geen sprake is. Dat niet in alle zaken betaling volgt, behoort uitsluitend tot het ondernemersrisico van WOZ Diensten B.V. De rechtbank verwijst naar de arresten van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 juli 2012 (LJN BX0729) en het Gerechtshof Amsterdam van 12 april 2012 (LJN BW3726).
12.Verweerder heeft verder gesteld dat het taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat de inhoud ervan geen blijk geeft van objectief kenbare deskundigheid. Niet in geschil is dat de opsteller van het rapport is geregistreerd als kandidaat-registermakelaar/taxateur, hetgeen een bepaalde mate van kennis en ervaring met zich mee brengt. Dat deze taxateur is uitgegaan van andere objectkenmerken van de referentieobjecten dan verweerder en verweerder de bevindingen van de taxateur niet heeft gevolgd, doet niet dusdanig afbreuk aan de deskundigheid van de taxateur dat het rapport niet voor vergoeding in aanmerking kan komen.
13.Verweerder heeft subsidiair gesteld dat het taxatierapport voor vergoeding in aanmerking komt tegen een uurtarief van maximaal € 50,-. Eiser heeft hiertegenover gesteld dat verweerder een vergoeding voor de kosten van het overgelegde taxatierapport had moeten toekennen conform de nota die eiser heeft ontvangen.
14.De rechtbank stelt voorop dat een proceskostenvergoeding op grond van het Bpb niet strekt tot een integrale vergoeding van proceskosten, maar alleen tot een tegemoetkoming daarin. De rechtbank gaat voor de vergoeding van de (redelijk gemaakte) kosten van een taxatie van een courante woning, zoals de onroerende zaak, uit van een tarief van € 50,- per uur, exclusief BTW. Voor een taxatie zonder inpandige opname, zoals in dit geval, gaat de rechtbank uit van twee uren.
15.Gelet op het voorgaande had verweerder aan eiser een vergoeding van de kosten van het taxatierapport moeten toekennen van 2 x € 50,- = € 100,- exclusief BTW. Nu dat niet is gebeurd, is het beroep gegrond en kan het bestreden besluit, voor zover het verzoek om vergoeding van deskundigenkosten is afgewezen, niet in stand blijven.
16.De rechtbank zal in zoverre zelf recht doen op het bezwaar en bepalen dat verweerder eiser alsnog een bedrag van € 100,- exclusief BTW wegens in bezwaar gemaakte deskundigenkosten moet vergoeden.
17.Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank voorts bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
18.De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte rechtsbijstandskosten. De hierbij te hanteren wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Bij een zaak van gemiddeld gewicht bedraagt de wegingsfactor 1. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een zaak in beginsel een wegingsfactor 1 (gemiddeld) heeft, tenzij er duidelijk redenen zijn om hiervan af te wijken. Ook al betreft deze procedure slechts de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase, beoordeeld naar belang en ingewikkeldheid van de onderhavige zaak en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand verrichte werkzaamheden, acht de rechtbank, gelet op haar eindoordeel, geen redenen aanwezig om van het algemene uitgangspunt af te wijken, zodat aan deze beroepszaak een wegingsfactor van 1 wordt toegekend.
19.De voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen van de gemachtigde van eiser betreffen het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting. Gelet op de omstandigheid dat het onderhavige beroep en het beroep met registratienummer AWB 12/512 gevoegd zijn behandeld, zal de rechtbank met betrekking tot laatstgenoemde proceshandeling aan deze zaak de helft van het ter zake verschuldigde bedrag toerekenen.
20.Van overige in beroep door eiser gemaakte, voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 10 februari 2012 voor zover daarbij eisers verzoek om vergoeding van deskundigenkosten is afgewezen;
-bepaalt dat verweerder aan eiser wegens kosten van een deskundige een bedrag van € 100,- exclusief BTW vergoedt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 655,50, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Oosterman, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2012.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden aan partijen op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.