ECLI:NL:RBMAA:2012:BY5692

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/703664-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en vernieling van medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 4 september 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging van twee medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming. De feiten vonden plaats in de periode van 30 oktober 2010 tot en met 22 november 2011, waarbij de verdachte herhaaldelijk inbreuk maakte op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelden door onder andere e-mails, brieven en sms-berichten te sturen, en zich ophield bij hun woningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die thans gedetineerd is, ten aanzien van de belaging en de vernielingen ten nadele van de raadsmedewerkster ten minste verminderd toerekeningsvatbaar was. Dit werd onderbouwd door rapporten van psychologen die de geestelijke toestand van de verdachte onderzochten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege, gezien het risico op herhaling van dergelijk gedrag. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de immateriële schade van de slachtoffers erkende. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/703664-11
Datum uitspraak: 4 september 2012
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2012 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 oktober 2010 tot en met 22 november 2011 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde partij 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- die [benadeelde partij 1] meermalen, althans eenmaal (telkens) een of meerdere e-mail(s) en/of brief/brieven gestuurd, en/of
- zich opgehouden bij de woning van die [benadeelde partij 1] en/of
- een personenauto (merk/type Opel Zafira) en/of een scooter (merk/type Piaggio M64) van (huisgeno(o)t(en) van) die [benadeelde partij 1] en/of een of meer deur(en)/poort(en) en/of kozijn(en) van de woning van die [benadeelde partij 1] besmeurd/beschadigd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 7 oktober 2011 tot en met 8 oktober 2011 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk/type Opel Zafira) en/of een bromfiets (merk/type Piaggio M64) en/of een of meer deur(en) en/of een of meer kozijn(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2011 tot en met 10 oktober 2011 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 2], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde partij 2], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij 2] veelvuldig, in elk geval meermalen, sms-berichten gestuurd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 30 oktober 2010 tot en met 22 november 2011 in de gemeente Maastricht, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 1], met het oogmerk die [benadeelde partij 1] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- die [benadeelde partij 1] meermalen e-mails en brieven gestuurd, en
- zich opgehouden bij de woning van die [benadeelde partij 1] en
- een personenauto, merk/type Opel Zafira, en een scooter, merk/type Piaggio M64, van huisgeno(o)t(en) van die [benadeelde partij 1] en deuren en kozijnen van de woning van die [benadeelde partij 1] besmeurd/beschadigd;
2.
hij in de periode van 15 juni 2011 tot en met 10 oktober 2011 in de gemeente Maastricht wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 2], met het oogmerk die [benadeelde partij 2] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij 2] veelvuldig sms-berichten gestuurd.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis.
De kwalificatie
Het bewezen verklaarde levert op strafbare feiten die moeten worden gekwalificeerd als volgt.
Ten aanzien van feit 1 primair:
belaging.
Ten aanzien van feit 2:
belaging.
De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van verdachte is door L. Vermeulen, GZ-psycholoog, B.H. Boer, klinisch psycholoog, en M.J. van Haaren, psychiater, allen verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht, een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ingesteld. Van dat onderzoek hebben genoemde psycholoog en psychiater een rapport opgemaakt, gedateerd 13 juli 2012. Dit rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie:
“Op grond van bovenstaande menen ondergetekenden dat betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde sub 1 (de belaging en de vernielingen ten nadele van de raadsmedewerkster) ten minste verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht, met dien verstande dat voor het deel van de feiten dat vanaf medio 2011 plaatsvond de psychotische ontregeling dermate toenam dat betrokkene hiervoor sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten is.
Ten aanzien van het ten laste gelegde sub 2 (de belaging van zijn ex-werkgever) menen ondergetekenden dat betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht, aangezien hier vooral psychotisch gekleurde belevingen een rol lijken te spelen.”
De rechtbank verenigt zich, gelet op de door de deskundigen gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare.
Nu er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit is verdachte strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte voor het hebben begaan van de feiten onder 1 primair en onder 2, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende.
Verdachte heeft een werkneemster van de Raad voor de Kinderbescherming en een ex-werkgever belaagd en daarbij hun naasten betrokken. Door aldus te handelen heeft verdachte in het leven van zijn slachtoffers onuitwisbare sporen nagelaten. Sporen, waarvan een ieder graag verschoond was gebleven. Verdachte heeft zijn slachtoffers en hun naasten angst aangejaagd. Bij mevrouw [benadeelde partij 1] zelfs in een dusdanige mate dat voor haar een normaal functioneren (tijdelijk) onmogelijk werd. Ook heeft hij mevrouw [benadeelde partij 1] en haar naasten materiële schade berokkend.
Dat alles neemt de rechtbank verdachte bijzonder kwalijk.
Mede gelet op het strafblad van verdachte en de door de rechtbank in soortgelijke zaken opgelegde straffen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 10 maanden met zich brengt.
De redengeving van de op te leggen maatregel
Het voormelde rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 13 juli 2012 houdt voorts in -zakelijk weergegeven- dat:
“Bij betrokkene is tijdens zijn opname in het PBC sprake van paranoïde waandenken, waarin hij van mening is te worden afgeluisterd, benadeeld en achtervolgd. (…) Blijkens de collaterale informatie is er bij betrokkene sprake van (een) al circa tien jaar bestaande paranoïde grondhouding met paranoïde psychotische episodes. (…) In classificerende zin moet bij betrokkene derhalve worden gesproken van een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis niet anders omschreven. (…) Doordat de eerder genoemde pathologie in ieder geval al sinds 2002 bij betrokkene aanwezig is, kan worden geconcludeerd dat die ook voorafgaand aan en ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig was.
(…)
Het is bekend dat de prognose van een onbehandelde psychose doorgaans slecht is. In hoeverre sprake is van een progressieve verslechtering met toenemende wanen, zal het toekomstig beloop uitwijzen. Wanen impliceren een vertekende waarneming van de werkelijkheid waardoor betrokkene zich ten onrechte lastiggevallen of benadeeld kan voelen door anderen.
Gezien de voorgeschiedenis waarin tien jaar geleden ook al stalkinggedrag wordt beschreven zonder dat betrokkene fysiek gewelddadig wordt, is het risico op voortzetting van het huidig gedragspatroon van stalking en vernieling hoog.
(…)
Teneinde het risico op stalkinggedrag in de toekomst te verminderen is behandeling van genoemde ziekelijke stoornis aangewezen. De psychiatrische behandeling dient in eerste instantie gericht te zijn op het waandenken. Daarnaast dient de behandeling stabiliteit en structuur te bieden, om daarmee bij betrokkene zo veel mogelijk psychisch evenwicht te bewerkstelligen en daarmee herhaalde of verdere psychische ontregeling te voorkomen.
(…)
Een complicerende factor voor behandeling is echter dat betrokkene geen probleembesef, laat staan inzicht heeft en er - voor zover thans vast te stellen – geen motivatie voor behandeling van zijn kant is.”
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum volgt dat tijdens het begaan van het feit bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Deze gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis vormt naar het oordeel van de rechtbank ook de voedingsbodem voor de door verdachte begane feiten.
Weliswaar heeft verdachte (nog) geen fysiek gewelddadig gedrag vertoond, maar hij heeft wel goederen beschadigd. Door het Pieter Baan Centrum wordt het risico op voortzetting van het huidige gedragspatroon van stalking en vernieling ook als hoog ingeschat. De rechtbank deelt deze mening. Zelfs vanuit de gevangenis heeft verdachte nog een brief aan mevrouw [benadeelde partij 1] gestuurd.
Dit gedragspatroon moet doorbroken worden. In ieder geval eist de algemene veiligheid van goederen dit. Het doorbreken van het gedragspatroon zal niet zo maar kunnen plaatsvinden. De rechtbank gelooft niet dat verdachte, gegeven zijn gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis, op eigen kracht tot een dergelijke doorbraak kan komen. Verdachte zal daarvoor behandeld moeten worden.
Gegeven de opstelling van verdachte, uitmondend in het afwezig zijn van motivatie voor een behandeling, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan een dergelijke behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege plaats te laten vinden.
De rechtbank zal de verdachte dus ter beschikking stellen, vanwege het door hem meermalen begaan zijn van het misdrijf omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, en nu zij op grond van het hiervoor overwogene van oordeel is, dat de algemene veiligheid van goederen het opleggen van die maatregel eist, waarbij de rechtbank mede in aanmerking heeft genomen de ernst van de begane feiten.
De rechtbank zal bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd, nu zij, op grond van het hiervoor overwogene, van oordeel is dat de algemene veiligheid van goederen de verpleging eist.
De rechtbank realiseert zich dat de officier van justitie de oplegging van deze maatregel niet heeft gevorderd. Zij zag daarvoor geen mogelijkheid. De rechtbank ziet, zoals hiervoor weergegeven, deze mogelijkheid wel en legt de maatregel dan ook ambtshalve op.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [benadeelde partij 1] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan deze benadeelde partij door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 1.500,-- en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf en een maatregel zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen.
Nu verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij, aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [benadeelde partij 2] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd.
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan deze benadeelde partij door het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en nu aan verdachte ter zake van dat feit een straf en een maatregel zal worden opgelegd, zal deze vordering naar redelijkheid en billijkheid worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-- onder afwijzing van het meer gevorderde.
Nu verdachte onder meer ter zake van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij, aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte deswege strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 maanden;
- beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
- gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], [adresgegevens benadeelde partij 1], van een bedrag van € 1.500,-- (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [adresgegevens benadeelde partij 2], van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. A.J. Hazen en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.P.J.M. Vugs, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 4 september 2012.