RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2012 in de zaak tussen
[eiseres] te Brunssum, eiseres
(gemachtigden: J.A. Fijnaut en prof. mr. A.Q.C. Tak)
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, verweerder
(gemachtigden: mr. drs. M.A. Ziel en ing. G. Nijhoff).
Bij brief van 9 mei 2011 heeft eiseres verweerder verzocht om een passende regeling te treffen in verband met de door haar ondervonden overlast van AWACS-vliegtuigen. Op
26 juli 2011 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de beslissing van 26 juli 2011 gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012. Eiseres en verweerder zijn verschenen bij hun gemachtigden.
Het verzoek van eiseres tot het treffen van een passende regeling betreft het door verweerder bieden van een financiële vergoeding en/of treffen van maatregelen (zoals het aanbrengen van geluidsisolatie) in verband met de door haar leden geleden schade en nog te lijden schade als gevolg van de overlast die zij gedurende dertig jaar hebben ondervonden en nog zullen ondervinden van de AWACS-vliegtuigen die gebruik maken van de vliegbasis Teveren/Geilenkirchen.
Tussen partijen is in geschil of verweerder het verzoek tot het treffen van een passende regeling terecht en op goede gronden heeft afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding ambtshalve te beoordelen of verweerder eiseres terecht in haar bezwaar heeft ontvangen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Eiseres heeft in haar verzoek verweerder verzocht bij een voor beroep vatbaar besluit op het verzoek te beslissen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat in de primaire beslissing bewust is vermeld dat eiseres daartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen zes weken na de dag van bekendmaking bezwaar kon maken. Verweerder gaf daarbij aan niet uit te sluiten dat er een publiekrechtelijke regeling bestaat op grond waarvan verweerder in dit geval bevoegd is om schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank is echter niet gebleken van een publiekrechtelijke wettelijke regeling of beleidsregel op grond waarvan verweerder bevoegd is om de schade die eiseres als gevolg van de overlast van de AWACS-vliegtuigen heeft geleden of zal lijden te vergoeden.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ter zake van de vraag of een bezwaar ontvankelijk is, de eis van de zogenaamde dubbele connexiteit hanteert.
Ten eerste is de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op het verzoek tot schadevergoeding slechts dan een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (een zuiver schadebesluit), indien de bewuste dan wel beweerdelijk geleden schade veroorzaakt is in het kader van de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid. Dit staat te boek als de materiële connexiteit.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie onder meer de uitspraak van 20 juli 2005 in zaak nr. 200401167/1, LJN: AU3413, waarin de Afdeling heeft overwogen, dat de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade die veroorzaakt zou zijn binnen het kader van de uitoefening door dat orgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid - ook indien dat verzoek niet op een specifieke wettelijke grondslag of beleidsregel is gebaseerd - als een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat de schade die eiseres in casu stelt te hebben geleden, dient te worden beschouwd als veroorzaakt bij de uitoefening van aan het publiekrecht ontleende bevoegdheden van verweerder. De beslissing op het verzoek om vergoeding ervan is derhalve een besluit in de zin van de Awb. Aan het vereiste van de materiële connexiteit is daarmee voldaan.
Dat zuiver schadebesluit is vervolgens slechts dan appellabel bij de bestuursrechter, indien de schadeoorzaak ook ter toetsing kan/kon worden voorgelegd aan de bestuursrechter; de zogenaamde formele of processuele connexiteit. Indien derhalve tegen de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, staat ook geen beroep open tegen een besluit naar aanleiding van een verzoek om vergoeding van schade die daardoor is veroorzaakt. Een wettelijke belemmering in de bevoegdheid van de bestuursrechter kennis te nemen van een tegen de schadeveroorzakende uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid werkt aldus door in zijn bevoegdheid kennis te nemen van een beroep tegen een naar aanleiding van die bevoegdheidsuitoefening genomen schadebesluit.
De schade die door eiseres beweerdelijk geleden wordt, dient derhalve te worden veroorzaakt dan wel in stand te worden gehouden door een besluit van verweerder. De rechtbank is echter uit de stukken, noch uit de antwoorden van partijen naar aanleiding van vragen ter zitting, gebleken dat er van een dergelijk besluit sprake is. Aan het vereiste van de formele connexiteit wordt derhalve niet voldaan.
Nu de bestuursrechter zo min bevoegd is te oordelen over de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid zelf, als over het naar aanleiding van die bevoegdheidsuitoefening genomen schadebesluit van 26 juli 2011, kan daartegen ook geen bezwaar worden gemaakt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven. De rechtbank zal zelf recht doen in de zaak en het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Niet gebleken is van aan eiseres in beroep door een derde beroepsmatig verleende rechstbijstand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.N.F. Sleddens, voorzitter, en mr. E.V.L. Heuts en mr. W.A.M. de Loo, leden, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2012.
w.g. A. Zweipfenning w.g. J. Sleddens
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State