ECLI:NL:RBMAA:2012:BY4686

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-706253-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwezigheid van amfetamine in woning en bewijsvoering omtrent de inhoud van de pakketten

Op 3 december 2012 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine. De zaak betreft de periode van 1 mei 2010 tot en met 21 augustus 2010, waarin de verdachte in de gemeente Valkenburg aan de Geul bijna 5 kg amfetamine in zijn woning had. De rechtbank moest beoordelen of ook de niet onderzochte pakketten amfetamine bevatten, aangezien slechts twee van de vijf pakketten door het NFI waren getest. De verdachte en zijn medeverdachte verklaarden dat de pakketten niet van hen waren, maar dat de verdachte deze in bewaring had genomen. De rechtbank oordeelde dat, gezien de identieke verpakking van de pakketten en de resultaten van het NFI, het aannemelijk was dat alle pakketten amfetamine bevatten.

De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander de amfetamine aanwezig had. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 21 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een straf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de eenvoud van de zaak, evenals met het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een Opiumwetdelict. De rechtbank benadrukte de gevaren van harddrugs voor de gezondheid en de overlast die de handel in verdovende middelen met zich meebrengt voor de samenleving.

Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de verdachte werd vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd. De in beslag genomen verdovende middelen werden aan het verkeer onttrokken, en de rechtbank baseerde haar beslissing op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/706253-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 december 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. B. Damen, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2012. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander in totaal bijna 5 kg amfetamine in zijn bezit heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Zij brengt naar voren dat het percentage amfetamine in de aangetroffen pakketten niet relevant is, nu de gehele hoeveelheid amfetamine bevat. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte de amfetamine samen met de medeverdachte aanwezig heeft gehad, omdat zij beiden in de woning verbleven en zowel verdachte als zijn partner op de hoogte waren van de aanwezigheid van de amfetamine in deze woning.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte het feit alleen heeft gepleegd, nu het enkele feit dat zijn partner ervan af wist onvoldoende is om medeplegen aan te nemen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander ongeveer 5 kg amfetamine aanwezig heeft gehad, gelet op:
- het aantreffen van de verdovende middelen;
- de kennisgeving van inbeslagneming;
- de resultaten van het NFI;
- de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1];
- de bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank overweegt hierbij als volgt.
Op 21 augustus 2010 werd in de woning van verdachte te Schin op Geul, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, in de diepvries in een rode boodschappentas in totaal ongeveer 5 kg van een witte substantie aangetroffen, verdeeld over vijf identieke pakketten. Uit twee van deze pakketten zijn monsters genomen die zijn opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI heeft gerapporteerd dat de monsters amfetamine bevatten.
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of bewezen kan worden dat ook de niet onderzochte pakketten amfetamine bevatten.
Zowel verdachte als de medeverdachte hebben over de (inhoud van de) pakketten verklaard dat deze eigenlijk van iemand anders waren, maar dat verdachte deze in bewaring had genomen. [naam medeverdachte 1] wist dat het om speed ging, maar verder niets. [naam verdachte]wist ook dat het om amfetamine ging, maar het ging volgens hem om pakketten met amfetamine van slechte kwaliteit. Ze zouden slechts 600 gram daadwerkelijke amfetamine bevatten.
Uit het dossier volgt dat de niet onderzochte pakketten zaten in dezelfde boodschappentas als de wel onderzochte pakketten en ze waren op identieke wijze verpakt. Daarmee is het naar het oordeel van de rechtbank onmogelijk geworden nog een onderscheid tussen de pakketten te maken. De rechtbank acht het uiterst onwaarschijnlijk dat indien de pakketten niet dezelfde inhoud zouden hebben gehad deze op een dergelijke wijze zouden zijn verpakt. Hoe zou de eigenaar dan immers hebben kunnen weten welke stof hij pakte?
Overigens heeft ook de persoon die de pakketten aan verdachte in bewaring gaf niet gesproken over een afwijkende inhoud van één of meer pakketten.
Daarom acht de rechtbank, ondanks het feit dat slechts twee van de vijf pakketten zijn bemonsterd, ook bewezen dat de andere drie pakketten amfetamine bevatten.
De stelling dat slechts sprake zou zijn van een lage concentratie amfetamine is, zo al waar, niet relevant voor de strafbaarheid in het kader van de Opiumwet.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 mei 2010 tot en met 21 augustus 2010, in de gemeente Valkenburg aan de Geul, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 844 gram en 996 gram en 987 gram en 1011 gram en 1011 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt de strafeis van de officier van justitie veel te fors. Hij heeft verzocht rekening te houden met de gedateerdheid van het feit, de lage concentratie amfetamine en het feit dat er geen dealerindicatie is. Daarbij komt volgens de raadsman dat verdachte op enig moment in België is gearresteerd op basis van het Europees Arrestatie Bevel, dat door het openbaar ministerie ingetrokken had moeten worden nadat verdachte zich zelf had gemeld. Als gevolg van deze onterechte aanhouding is verdachte zijn baan kwijtgeraakt. De raadsman verzoekt aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, een taakstraf van 240 uren en eventueel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft bijna 5 kg amfetamine in zijn woning aanwezig gehad.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het is algemeen bekend dat de inwoners van Zuid-Limburg veel overlast ondervinden van de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd door verdovende middelen in zijn woning te bewaren.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van de invoer van harddrugs (artikel 2 onder A van de Opiumwet), die bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf in dit soort zaken doorgaans als uitgangspunt worden gehanteerd, en bij de in de vaste jurisprudentie van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch naar aanleiding daarvan vastgestelde rekenmodus wanneer het gaat om het bezit (artikel 2 onder C van de Opiumwet) van harddrugs. Gelet hierop en de hoeveelheid van ongeveer 5 kg neemt de rechtbank als uitgangspunt een gevangenisstraf van 19 maanden (categorie standaard).
Verdachte heeft verklaard dat hij de verdovende middelen heeft bewaard voor een persoon die vervolgens niet meer is komen opdagen. Deze verklaring kan waar zijn maar evenzeer gelogen, bewijs is er niet voor. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen zodat de rechtbank niet in staat is geweest zich zelf een indruk te vormen omtrent de persoon van verdachte. Wel is verdachte eerder ter zake van een Opiumwetdelict veroordeeld.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. De zaak is immers eenvoudig van aard en eerdere berechting had in de reden gelegen.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, een passende straf.
6 Het beslag
Onder verdachte zijn verdovende middelen in beslag genomen (nr. 1 t/m 7).
De officier van justitie heeft gevorderd het beslag te onttrekken aan het verkeer.
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen opmerkingen gemaakt.
De rechtbank overweegt dat de in beslag genomen en nog niet teruggegeven verdovende middelen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezen verklaarde is begaan. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden
voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd
niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken de inbeslaggenomen verdovende middelen (nr. 1 t/m 7).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij van 1 mei 2010 tot en met 21 augustus 2010 gemeente Valkenburg aan de Geul, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 844 gram en/of 996 gram en/of 987 gram en/of 1011 gram en/of 1011 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
parketnummer: 03/706253-10
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 3 december 2012 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende [adresgegevens verdachte].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. B. Damen, advocaat te Maastricht.