Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/repnr: 497845 EJ VERZ 12-245
MD
Beschikking op een verzoek ex artikel 7:685 BW d.d. 29 oktober 2012
de stichting Hogeschool Zuyd,
gevestigd en kantoorhoudende te (6419 DJ) Heerlen, aan het Nieuw Eyckholt 300,
verzoekster, hierna te noemen: “Hogeschool Zuyd”,
gemachtigde: mr. Y.W.P. Suiskens;
[naam verweerder],
wonende te [adresgegevens verweerder],
verweerder, hierna te noemen: [verweerder],
in persoon verschenen.
1.1 Op 4 oktober 2012 is ter griffie een verzoekschrift met producties ontvangen. Het verweerschrift met producties is op 15 oktober 2012 ter griffie ontvangen.
1.2 De inhoud daarvan, alsmede de aantekeningen van de mondelinge behandeling d.d.
24 oktober 2012 en de door de gemachtigde van Hogeschool Zuyd overgelegde pleitnota, dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
1.3 Ten slotte is beschikking bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
2.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, voor zover hier relevant, het navolgende vast.
2.2 [verweerder], geboren op [geboortedatum], is vanaf 1 april 2003 bij Hogeschool Zuyd in dienst is als docent binnen de thans genaamde faculteit “Beta Sciences and Technology”, tegen een salaris van laatstelijk € 4.365,16 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en 8,3% eindejaarsuitkering. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO Hoger Beroepsonderwijs 2010-2012 van toepassing. Van 1 april 2002 tot 1 april 2003 was [verweerder] gedetacheerd bij Hogeschool Zuyd.
2.3 Medio mei 2011 heeft [verweerder] Hogeschool Zuyd gedagvaard. [verweerder] heeft in die procedure, kort gezegd, gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat hij recht heeft op een salaris als hogeschooldocent (schaal 12) in plaats van docent (schaal 11) vanaf september 2004. Tevens heeft hij gevorderd dat Hogeschool Zuyd wordt veroordeeld om het achterstallige salaris vanaf september 2004 aan hem te betalen. Bij vonnis van 21 maart 2012 (hierna: het vonnis) heeft mr. P. Hoekstra, kantonrechter te Heerlen, de vorderingen van [verweerder] afgewezen.
2.4 Bij brief van 8 april 2012 heeft [verweerder] zich gewend tot [medewerker 1], voorzitter van het College van Bestuur van Hogeschool Zuyd. In deze brief stelt [verweerder] onder meer vast dat de Hogeschool Zuyd de zaak tegen hem heeft gewonnen, maar niet vanwege de argumenten die zij heeft aangevoerd. [verweerder] denkt dat hij in hoger beroep zijn gelijk gemakkelijk kan aantonen. Hij geeft ook aan dat hij bereid is om de zaak juridisch te laten rusten en verzoekt om de door hem geleden financiële schade te vergoeden. Omdat [medewerker 1] wegens ziekte niet heeft kunnen reageren op de brief van [verweerder], heeft [verweerder] zich tot de (voormalige) bestuurssecretaris van het College van Bestuur van Hogeschool Zuyd, [medewerker 2], gewend. Bij e-mail van
14 april 2012 19.22 uur heeft [medewerker 2] onder meer aan [verweerder] bericht dat “(…) er een streep moet worden getrokken en dat partijen het verleden moeten laten rusten en naar de toekomst moeten kijken”. In reactie hierop geeft [verweerder] bij e-mail van 15 april 2012 aan dat hij graag de situatie hersteld wil zien vanaf 1 december 2004.
2.5 Op 1 mei, 21 mei en 5 juni 2012 heeft de Hogeschool Zuyd gesprekken gevoerd met [verweerder]. Hogeschool Zuyd heeft daarin aangegeven bereid te zijn om aan [verweerder] een bijdrage van € 5.000,00 aan advocaatkosten en extra “vakantiegeld” ad € 7.500,00 netto te voldoen en hem te ondersteunen in de vorm van extra uren ten behoeve van een promotietraject. [verweerder] heeft hier niet mee ingestemd.
2.6 Bij brief van 24 juni 2012 heeft [verweerder] zich gericht tot de voorzitter van de Raad van Toezicht van Hogeschool Zuyd, [medewerker 3]. In deze brief stelt hij onder meer dat hij in november 2004 buitengewoon onheus is bejegend en onterecht een volledige salarisschaal is teruggezet (van schaal 12 naar schaal 11). [verweerder] stuurt deze brief omdat hij van mening is dat “het College van Bestuur zich ten opzichte van een zeer loyale en gemotiveerde medewerker (kantonrechter: [verweerder]) tot het uiterste toe buitengewoon laakbaar gedraagt”. Hij vraagt zich ten slotte af of zijn situatie hersteld kan worden en aan hem vergoed kan worden wat hem onrechtmatig is onthouden. [medewerker 3] heeft bij brief van 26 juli 2012 gereageerd en aangegeven dat de Raad van Toezicht bij de interne procedure van het behandelen van klachten of geschillen geen rol speelt. Om die reden heeft [medewerker 3] aangegeven dat de verdere afwikkeling bij het College van Bestuur van ligt.
2.7 Op 10 augustus 2012 heeft [verweerder] per e-mail een op 9 augustus 2012 gedateerde brief verzonden die is gericht aan zijn direct leidinggevenden en het College van Bestuur.
[verweerder] opent zijn brief met de zin “eigenlijk ben ik alles behoorlijk zat”. In de tweede alinea stelt hij: “We zijn inmiddels mijlenver verwijderd van de vraag wie er gelijk heeft, het gaat er alleen maar om of [verweerder] zijn gelijk krijgt. En dat schijnt koste wat het kost te moeten worden voorkomen”. En in de derde alinea: (…) “Voor mij is de hele kwestie op een enorme desillusie uitgedraaid over het gedrag van verantwoordelijke, dik betaalde topbestuurders, die het verrekken om zich objectief te informeren over het aanhoudende protest van een gemotiveerde medewerker”. Ook voelt hij zich blijkens het vervolg van de brief “genaaid” en zich “als een enorme lul behandeld”. Het P.S. van de brief luidt: “Voor wie dit schrijven weer de zoveelste aanleiding is om zich gepikeerd te voelen over mijn gespartel bedenk dan dat de situatie al jarenlang niet door mij in stand is gehouden en dat het mij niet verweten kan worden dat ik het verrek om me te onderwerpen aan gedraai en rattengedrag. Ik kan niet veel meer dan briefjes schrijven, jullie zetten me gewoon letterlijk op droog brood. Geniet dus van je machtspositie en zeur niet… of doe er iets aan”.
2.8 Bij brief van 5 september 2012 heeft [medewerker 1] namens het College van Bestuur aangegeven dat het College van Bestuur door de brieven van 24 juni 2012 aan de Raad van Toezicht en de brief van 9 augustus 2012 ernstig teleurgesteld in [verweerder] is. [verweerder] wordt tevens uitgenodigd voor een gesprek. Dit gesprek heeft op 14 september 2012 plaatsgevonden, waarbij naast [verweerder] ook [medewerker 4] en [naam voorzitter] aanwezig waren. [medewerker 4] heeft van dit gesprek een verslag opgesteld (dat niet door [verweerder] voor akkoord of voor gezien is ondertekend) dat als productie 16 bij het verzoekschrift is overgelegd. Blijkens dit verslag heeft [verweerder] aangegeven dat hij goed heeft nagedacht en nog steeds achter de inhoud van zijn brief van 9 augustus 2012 staat. Tevens is in dit gesprek aan [verweerder] meegedeeld dat Hogeschool Zuyd het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met hem heeft verloren.
3. Het verzoek en het verweer
3.1 Hogeschool Zuyd verzoekt, mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten, om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder] en met veroordeling van [verweerder] in de kosten van dit geding. Hogeschool Zuyd heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een gewichtige reden, bestaande uit een verandering in de omstandigheden. Voor de onderbouwing van het verzoek verwijst de kantonrechter naar het verzoekschrift met producties, de door de gemachtigde van Hogeschool Zuyd overgelegde pleitnota en de daarop ter zitting gegeven toelichting.
3.2 [verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht tot afwijzing van het verzoek. Op het verweerschrift met producties en het door [verweerder] ter zitting gevoerde verweer zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
4.1 De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
4.2 De kantonrechter dient dan ook te beoordelen of Hogeschool Zuyd, mede bezien in het licht van het verweer van [verweerder], voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Zoals de kantonrechter ter zitting al kenbaar heeft gemaakt, zal daarbij beoordeeld dienen te worden of de wijze waarop [verweerder] zich na het vonnis heeft opgesteld een zodanige verandering in die omstandigheden oplevert.
4.3 Hierboven is onder feiten weergegeven wat er na het vonnis tussen partijen is voorgevallen. Daaruit blijkt dat Hogeschool Zuyd in de periode na 21 maart 2012 [verweerder] daadwerkelijk een kans heeft geboden om, ondanks de door hem aangespannen procedure, een nieuwe start te maken zodat partijen weer op een vruchtbare basis met elkaar verder zouden kunnen gaan. Een dergelijke opstelling mocht ook wel van Hogeschool Zuyd worden verwacht, nu het [verweerder] vrij stond om zijn zaak aan een onafhankelijke rechter voor te leggen. In zijn vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [verweerder] afgewezen. [verweerder] is niet in hoger beroep gegaan. Uit de inhoud van zijn brief van 8 april 2012 en de daaropvolgende gesprekken op 1 mei, 21 mei en 5 juni 2012 blijkt evenwel dat [verweerder] nog altijd niet heeft kunnen – of willen- accepteren dat hij door de kantonrechter in het ongelijk is gesteld. Hogeschool Zuyd heeft, alhoewel zij daartoe op geen enkele grond verplicht was, aan [verweerder] aangeboden om een bijdrage van € 5.000,00 in de advocaatkosten en een “vakantiegeld” uitkering van € 7.500,00 netto te voldoen en hem te ondersteunen in de vorm van extra uren ten behoeve van een promotietraject. Uit de brief van 24 juni 2012 blijkt dat [verweerder] deze handreiking niet accepteert en nog steeds van mening blijft dat hem, door de onjuiste inschaling in 2004 (!), onrecht is aangedaan. Hierdoor is de nieuwe start niet van de grond kunnen komen, hetgeen te wijten valt aan de weigerachtige opstelling van [verweerder].
4.4 Hogeschool Zuyd heeft ter zitting toegelicht dat de brief van [verweerder] van 24 juni 2012 aan de Raad van Toezicht, de brief van 9 augustus 2012 aan zijn direct leidinggevenden en het College van Bestuur én de opstelling van [verweerder] in het gesprek van 14 september 2012 tezamen de steen des aanstoots vormden om dit ontbindingsverzoek in te dienen.
4.4.1 Uit de brief van 24 juni 2012 blijkt dat [verweerder] zich nog steeds onheus bejegend voelt en vergoeding wil van hetgeen – in zijn ogen- onrechtmatig aan hem is onthouden. Hij gaat wederom in op het geschil in 2004. Los van het feit dat [verweerder] ferme stellingen inneemt (het College van Bestuur gedraagt zich volgens hem “buitengewoon laakbaar”), is de toonzetting van deze brief over het algemeen nog zakelijk. Dat ligt totaal anders met de brief van 9 augustus 2012.
4.4.2 In zijn verweerschrift geeft [verweerder] aan dat hij beseft dat hij deze brief zwaar heeft aangezet. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter een understatement. De brief, die weliswaar is gericht aan een beperkte groep (zijn direct leidinggevenden en het College van Bestuur), is op vele punten ongenuanceerd en op veel punten ook niet nader onderbouwd. Zo is ter zitting bijvoorbeeld gebleken dat [medewerker 5], thans directeur van de faculteit Beta Sciences and Technology, in de periode dat het conflict in 2004 ontspon, nog helemaal niet in die functie werkzaam was. [medewerker 4] heeft ter zitting gesteld dat hij pas in 2010 als directeur HR is begonnen. Niet gebleken is dat voornoemde personen de in 2004 ontstane situatie, zoals [verweerder] in zijn brief beoogt te stellen, jarenlang in stand hebben gehouden. De kantonrechter kan dan ook goed begrijpen dat Hogeschool Zuyd, mede door de felle toonzetting van de brief van 9 augustus 2012, ernstig teleurgesteld is geraakt in [verweerder]. Bovendien blijkt uit deze brief ook weer dat [verweerder] nog altijd niet over het vonnis van de kantonrechter heen kan stappen.
4.4.3 Hogeschool Zuyd heeft [verweerder], naar aanleiding van zijn brieven van 24 juni en
9 augustus 2012 bij brief van 15 september 2012 uitgenodigd voor een gesprek. In zijn verweerschrift (onder punt 70) heeft [verweerder] aangegeven dat hij nog steeds achter de inhoud van zijn brief van 9 augustus 2012 staat. Ook blijkt uit het gespreksverslag, waarvan de weergave niet door [verweerder] is betwist, dat hij goed heeft nagedacht en nog steeds achter de inhoud van zijn brief staat. Daarmee staat vast dat deze brief niet in een emotionele opwelling is geschreven waarvan [verweerder] achteraf spijt heeft gekregen. Integendeel, [verweerder] volhardt in zijn stellingen.
4.5 De conclusie uit het vorenstaande is dat [verweerder] zich maar niet kan – of wil - neerleggen bij het vonnis, hetgeen door de inhoud van het verweerschrift en de ter zitting door [verweerder] gegeven toelichting is bevestigd. [verweerder] blijft erbij dat hij in augustus 2004 (!) onterecht in schaal 11 in plaats van schaal 12 is ingedeeld en gehonoreerd. De wijze waarop [verweerder] bij herhaling volhardt in zijn standpunt, maakt dat een vruchtbare samenwerking met Hogeschool Zuyd niet meer mogelijk is. Blijkens de feitelijke gang van zaken heeft Hogeschool Zuyd [verweerder] voldoende handreikingen gedaan om na het vonnis daadwerkelijk een nieuwe start te kunnen maken. Die handreikingen heeft [verweerder] evenwel niet aangegrepen. [verweerder] had, gelet op de inhoud van de brief van 5 september 2012 van het College van Bestuur, moeten beseffen dat Hogeschool Zuyd het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met hem (bijna) had verloren. Door in dit gesprek niet uitdrukkelijk afstand te doen van de inhoud van zijn brief van 9 augustus 2012, is een ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen te zwaar middel. Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat er in de periode na het vonnis van 21 maart 2012 sprake is van een verandering van omstandigheden, die een gewichtige reden vormt, welke van dien aard is dat de arbeidsovereenkomst op korte termijn behoort te eindigen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen zal dan ook per 1 november 2012 worden ontbonden.
4.6 Uit voorgaande overwegingen volgt ook dat er geen sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van Hogeschool Zuyd en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de risicosfeer van [verweerder] ligt. Voor toekenning van een vergoeding naar billijkheid is daarom geen aanleiding. De enkele, te prijzen omstandigheid van goed functioneren gedurende meerdere jaren, is daarvoor geen juridische grondslag. Daar komt ook nog bij dat Hogeschool Zuyd onweersproken heeft gesteld dat zij eigen risico drager is en dat indien er aan [verweerder] een bovenwettelijke werkeloosheidsuitkering (wachtgeld) wordt toegekend, dit volledig voor haar eigen rekening komt. Uit de door Hogeschool Zuyd als productie 19 overgelegde berekening, blijkt dat deze wachtgeldaanspraak van [verweerder] (los van een Werkeloosheidswetuitkering) neerkomt op een bedrag van € 186.551,17 (uitgaande van een beëindiging van het dienstverband per 1 december 2012). Deze omvangrijke bovenwettelijke uitkering waarop [verweerder] aanspraak kan maken, zou voor de kantonrechter eveneens aanleiding zijn geweest om geen vergoeding naar billijkheid toe te kennen.
4.7 Nu er geen vergoeding naar billijkheid wordt toegekend, behoeft Hogeschool Zuyd niet in de gelegenheid te worden gesteld om haar verzoek in te trekken en kan er thans reeds een eindbeslissing worden genomen. De proceskosten zullen op hierna te bepalen wijze worden gecompenseerd.
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige reden met ingang van 1 november 2012;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. A.J. Henzen, kantonrechter, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.