parketnummer: 03/700452-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2012
[Naam verdachte],
Geboren [geboortedatum en geboorteplaats],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. H.P. Ruysink, advocaat te Bunde.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 november 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
gepoogd heeft [Naam aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven dan wel gepoogd heeft [Naam aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van de Koninklijke Marechaussee, de verklaring van aangeefster [Naam aangeefster] en het proces-verbaal dat de officier van justitie betreffende de gemeten afstanden heeft opgemaakt, is komen vast te staan dat verdachte met hoge snelheid met zijn auto het trottoir van de Clavecymbelstraat te Maastricht is opgereden en daarbij [Naam aangeefster] - die op dat moment nabij een lantaarnpaal over het trottoir liep - op zeer korte afstand is gepasseerd. Verdachte heeft met deze handelswijze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Naam aangeefster] het leven zou laten. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is niet aan de wil van verdachte te danken, maar aan het adequate handelen van [Naam aangeefster]. De verklaring van de getuige [Naam getuige], afgelegd ter terechtzitting, acht de officier van justitie niet betrouwbaar, nu deze verklaring op essentiële punten afwijkt van de verklaring van verdachte.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - een integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de raadsman betoogd dat niet tot een bewezenverklaring gekomen kan worden, nu verdachte gezien de beperkte ruimte niet met hoge snelheid over het trottoir heeft kunnen rijden en er derhalve geen aanmerkelijke kans bestond dat [Naam aangeefster] het leven zou laten. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat [Naam aangeefster] in objectieve zin niet voor haar leven hoefde te vrezen, nu zij zich ter hoogte van de ingang van de kringloopwinkel bevond en niet ter hoogte van de lantaarnpaal. Om die reden acht hij ook geen bewijs voor het subsidiair tenlastegelegde aanwezig.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 24 april 2012, omstreeks 18:58 uur, waren de verbalisanten [Naam verbalisant 1] en [Naam verbalisant 2], opperwachtmeester respectievelijk wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, belast met de uitvoering van een controle Mobiel Toezicht Veiligheid. Beide verbalisanten bevonden zich in hun dienstvoertuig op de Clavecymbelstraat te Maastricht. Als gevolg van een door hen geconstateerde verkeersovertreding, werd door de verbalisanten besloten om een personenauto [merk auto en kentekengegevens]en zijn bestuurder te onderwerpen aan een controle in het kader van de Wegenverkeerswet 1994. Verbalisant [Naam verbalisant 2] herkende de bestuurder van de [merk auto] ambtshalve als verdachte. De verbalisanten volgden verdachte en zagen dat verdachte op de Clavecymbelstraat met hoge snelheid rechtsaf richting de Brusselseweg reed. Door verbalisant [Naam verbalisant 1] werd de snelheid van de [merk auto] geschat op meer dan 50 kilometer per uur. Ondanks het in werking gestelde stoptransparant, voldeed verdachte niet aan het gegeven stopteken. Op het moment dat verdachte de rotonde Clavecymbelstraat/Brusselseweg naderde, zagen de verbalisanten dat er enkele personenauto’s stil stonden die voornemens waren de rotonde op te rijden. Aan de rechterzijde van de weg stonden 3 personenauto’s geparkeerd. Naast deze auto’s bevond zich aan de rechterzijde een trottoir en de muur van het aldaar gelegen perceel. Aan de linkerzijde van het trottoir bevond zich een lantaarnpaal en ter hoogte van deze paal zagen de verbalisanten dat een voetgangster hen tegemoet liep. Plotseling namen de verbalisanten waar dat verdachte het voornoemde trottoir opreed in de richting van de lantaarnpaal en de voetgangster. De voetgangster bevond zich op dat moment ongeveer tussen de voornoemde lantaarnpaal en de muur. De verbalisanten zagen dat verdachte zonder snelheid te minderen tussen de lantaarnpaal en de muur doorreed. Daarop draaide de voetgangster zich om en sprong met haar rug tegen de muur om een aanrijding te voorkomen.
[Naam aangeefster] (hierna: [Naam aangeefster]), zijnde de voornoemde voetgangster, heeft verklaard dat zij op 24 april 2012, omstreeks 19:00 uur, over het trottoir liep van de Clavecymbelstraat te Maastricht. Zij zag dat er plotseling een personenauto [merk auto]) ongeveer 10 meter voor haar het trottoir opreed, welke auto recht op haar afkwam. De personenauto reed hard over de stoep, waardoor [Naam aangeefster] opzij moest springen. Op het moment dat de personenauto haar passeerde op een afstand van 30 a 40 centimeter, voelde zij de luchtverplaatsing aan haar lichaam en kleding. Zij stond met haar lichaam tegen de muur van de kringloopwinkel. Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris preciseert zij haar positie aldus, dat zij moet hebben gestaan tussen het rechter rolluik en de kliek in de muur, zoals die op de foto die zich in het originele dossier bevindt, is te zien.
Door de officier van justitie werd een onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse, meer in het bijzonder naar de afstand tussen de muur van het perceel en de lantaarnpaal. Uit zijn meting kwam naar voren dat de afstand tussen de lantaarnpaal en de muur van het perceel ongeveer 219 centimeter is. De breedte van de [merk auto] bedraagt ongeveer 173 centimeter.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich op 24 april 2012 bij het zien van de politie vanwege verschillende openstaande verkeersboetes aan een eventuele aanhouding wilde onttrekken en dat hij daartoe met zijn personenauto over het trottoir van de Clavecymbelstraat heeft gereden tussen de lantaarnpaal en de muur door. Verder heeft verdachte verklaard dat hij bij het oprijden van het trottoir de voetgangster heeft zien lopen.
Uit de hierboven weergegeven redengevende feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte met zijn [merk auto] met zeker 50 kilometer per uur het trottoir is opgereden en geen snelheid heeft geminderd, zelfs niet toen hij [Naam aangeefster] op het trottoir zag lopen. [Naam aangeefster] bevond zich op dat moment op het trottoir nabij de lantaarnpaal en liep de auto van verdachte tegemoet. Het antwoord op de vraag of verdachte zich exact ter hoogte bevond van de lantaarnpaal, acht de rechtbank niet van doorslaggevende betekenis. Van belang is dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen in ieder geval volgt dat [Naam aangeefster] zich nabij de lantaarnpaal bevond, dat de ruimte voor de auto van de verdachte om [Naam aangeefster] te passeren zeer beperkt moet zijn geweest en dat verdachte haar op zeer korte afstand moet hebben gepasseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door met hoge en onverminderde snelheid over een smal trottoir op [Naam aangeefster] af te rijden en haar op zeer korte afstand te passeren, mede in aanmerking genomen dat verdachte niet kon voorzien op welke wijze [Naam aangeefster] zou reageren, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [Naam aangeefster] het leven zou laten. Hierbij overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat de kans dat bij een botsing tussen een auto en een onbeschermde voetganger de laatste de dood vindt aanmerkelijk is te achten. Verdachte heeft [Naam aangeefster] zien lopen en was zich derhalve ook bewust van die aanmerkelijke kans. In de bedoeling van verdachte om aan de politie te ontkomen en in het door hem vertoonde rijgedrag, ziet de rechtbank bewijs voor aanvaarding van die aanmerkelijke kans.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, inhoudende dat hij met een snelheid van ongeveer 10 à 20 kilometer per uur tussen de muur en de lantaarnpaal is doorgereden en dat [Naam aangeefster] zich op geruime afstand van hem bevond, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank ziet immers geen enkele reden om te twijfelen aan de bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van [Naam aangeefster], die op hoofdlijnen c.q. essentiële onderdelen onderling overeenkomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte in een achtervolgingssituatie verkeerde en dat hij zich, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, aan zijn aanhouding wilde onttrekken.
De verklaring van de getuige [Naam getuige], afgelegd ter terechtzitting, kan de lezing van verdachte niet ondersteunen, nu [Naam getuige] deze verklaring pas veel later, namelijk op 18 september 2012 op schrift heeft gesteld, zodat het nog maar de vraag is in hoeverre [Naam getuige] zich alles nog goed herinnert, en deze verklaring bovendien op essentiële punten afwijkt van de verklaring van verdachte. Zo verklaarde [Naam getuige] ter terechtzitting over een bus die schuin op de weg stond en de rijbaan blokkeerde, terwijl verdachte nimmer over een bus heeft verklaard. Voorts hebben verdachte en [Naam getuige] anders verklaard over de plaats waarop verdachte het trottoir weer af reed. Zo verklaarde [Naam getuige] ter terechtzitting dat verdachte het trottoir heeft verlaten ter hoogte van de eerste parkeerplaats na de lantaarnpaal, terwijl verdachte zelf heeft betoogd dat hij na de laatste parkeerplaats van het trottoir is afgereden.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het door de raadsman gevoerde bewijsverweer door de rechtbank wordt verworpen.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten, de verklaring van de verbalisant [Naam verbalisant 1], als getuige door de rechter-commissaris gehoord, het proces-verbaal van de officier van justitie, de verklaring van [Naam aangeefster] en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk gepoogd heeft om [Naam aangeefster] van het leven te beroven.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 24 april 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Naam aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto met een (te) hoge snelheid in de richting van die [Naam aangeefster] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Primair:
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Naar aanleiding van voornoemd feit is verdachte onderzocht door [naam psycholoog], psycholoog. De psycholoog heeft gerapporteerd op 14 augustus 2012 en geconcludeerd dat verdachte ten aanzien van voornoemd feit als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, op basis van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een verstandelijke beperking.
De rechtbank verenigt zich met genoemde conclusie en is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in licht verminderde mate. Nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden, zoals genoemd in het reclasseringsrapport van 16 augustus 2012. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen - gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Tevens dient er een voorwaardelijk strafdeel opgelegd te worden met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsadvies.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Teneinde zich aan zijn aanhouding door de Koninklijke Marechaussee te onttrekken, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door met zijn personenauto met hoge snelheid op [Naam aangeefster] af te rijden. Doordat [Naam aangeefster] op het laatste moment opzij sprong, heeft zij weten te voorkomen dat zij gedood zou worden. Voornoemd feit is als zeer ernstig te beschouwen.
Verdachte heeft met zijn handelen veel geestelijk leed berokkend bij [Naam aangeefster]. [Naam aangeefster] heeft als gevolg van de poging doodslag wekenlang onrustig geslapen en zij voelde zich gedurende een periode erg kwetsbaar. Tevens gaat [Naam aangeefster] tot op heden gebukt onder gevoelens van onveiligheid, zo blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit en het belang van normbevestiging oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte vele malen eerder is veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994. Onderhavig delict heeft zich afgespeeld in het verkeer, nota bene terwijl verdachte niet over een geldig rijbewijs beschikte. Verdachte heeft de verkeersregels aan zijn laars gelapt en getoond geen enkel inzicht te hebben in de bijzondere zorgplicht die er voor hem als bestuurder van een motorvoertuig in het verkeer geldt. In eerdere zaken heeft dit geleid tot gevaarzetting, terwijl in onderhavige zaak meer concreet het leven van een ander in gevaar is gebracht.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de conclusies van de psycholoog[naam psycholoog], waaruit blijkt dat onderhavig feit verdachte in licht verminderde mate is toe te rekenen.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank acht termen aanwezig om een gedeelte hiervan, groot 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Hiermee wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien maakt deze voorwaardelijke straf een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk en oplegging van de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich bij de reclassering dient te melden, dat hij deelneemt aan een cognitieve vaardigheidstraining en dat hij zich laat behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis bij de FPP de Horst te Maastricht.
Wat betreft de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid is de rechtbank van oordeel dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder dient te wegen dan het belang van verdachte bij behoud van zijn rijbewijs. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op zowel de ernst van het bewezenverklaarde feit als op de veelvuldige recidive van verdachte op het gebied van verkeersdelicten. De rechtbank zal een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 5 jaren.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [Naam aangeefster] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 550,--, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 3.4 weergegeven feit bewezen. Dit is een strafbaar feit en verdachte zal terzake dat feit worden veroordeeld.
De rechtbank begrijpt de vordering van de benadeelde partij aldus dat zij stelt dat zij door het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden die valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (‘aantasting in zijn persoon op andere wijze’). De rechtbank acht het ontstaan van die schade, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, aannemelijk terwijl het ontstaan van die schade ook niet door of namens de verdachte is betwist. Hetzelfde geldt voor de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank zal de gevorderde schade dan ook volledig toewijzen en wel tot een bedrag van € 550,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2012.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 550,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2012, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis, te betalen ten behoeve van [Naam aangeefster], [adresgegevens aangeefster], zoals hierna in het dictum genoemd.
7 Het beslag
De rechtbank zal de in beslag genomen auto verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarden of de bijzondere voorwaarden heeft overtreden;
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
- zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, dat hij zich binnen 3 dagen na de uitspraak van dit vonnis dient te melden bij deze instelling, dat hij deelneemt aan een cognitieve vaardigheidstraining en dat hij zich laat behandelen voor zijn persoonlijkheidsstoornis bij de FPP de Horst te Maastricht of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Ontzegging van de rijbevoegdheid
- ontzegt aan verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen auto;
Benadeelde partij
- ten aanzien van primair: wijst de vordering van de benadeelde partij geheel toe, zoals hierna is vermeld: veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam aangeefster], [adresgegevens], van een bedrag van 550,00 euro
(=vijfhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente van 24 april 2012 tot aan de dag van volledige voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [Naam aangeefster] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- ten aanzien van primair: legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam aangeefster] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2012;
bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [Naam aangeefster] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W.A. van den Berg, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. R. Robroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 november 2012.
Buiten staat
Mr. R. Robroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 april 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Naam aangeefster] van het
leven te beroven, met dat opzet met een personenauto op die [Naam aangeefster] is
ingereden, althans met een (te) hoge snelheid in de richting van die [Naam aangeefster] is
gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 24 april 2012 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd
[Naam aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een personenauto op die [Naam aangeefster] is ingereden, althans met een (te) hoge
snelheid in de richting van die [Naam aangeefster] is gereden, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.