Parketnummer: 03/700127-10
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 november 2012
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [woonadres].
Raadsman is mr. B.M.A. Jegers, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is (na doorverwijzing door de politierechter) inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 oktober 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen, dan wel alleen, heeft gepoogd om aan een ambtenaar (politieagent) gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 Voorvragen
De raadsman van verdachte heeft bij wijze van preliminair verweer bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de stukken in het dossier grote twijfels bestaan over de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de door de verbalisanten bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen en het door een aantal van hen op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. De inhoud van deze verklaringen en bevindingen is op een aantal belangrijke punten in tegenspraak met een groot aantal (onder ede) afgelegde getuigenverklaringen. Volgens de raadsman is het in ons rechtssysteem van groot belang dat men moet kunnen vertrouwen op de verklaringen en bevindingen van politieagenten, omdat daar zoveel bewijswaarde aan wordt gehecht in het strafproces. Op schending van de ambtseed/ambtsbelofte past volgens de raadsman dan ook maar één sanctie en dat is de
niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het oordeel van de rechtbank
Tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan slechts worden geconcludeerd in geval van ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekort gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Hoewel de rechtbank ziet dat er inderdaad grote verschillen bestaan tussen de door de verbalisanten afgelegde verklaringen en de verklaringen van de getuigen is dat feit op zich onvoldoende om vast te stellen dat de verbalisanten dus hebben gelogen. Dat de officier van justitie doelbewust, en met grove veronachtzaming van verdachtes belangen, gebruik gemaakt zou hebben van leugenachtige verklaringen valt dus helemaal niet vast te stellen. Het beroep op de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt daarom verworpen.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van verbalisant [naam slachtoffer], zijn verklaring bij de rechter-commissaris en de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De officier van justitie acht de verklaringen van voornoemde verbalisanten geloofwaardig en betrouwbaar. Uit de verklaringen van [verbalisant 2] en [verbalisant 1] blijkt dat de verdachte een barkruk heeft gepakt, deze boven zijn hoofd heeft getild en vervolgens daarmee in de richting van het hoofd van [naam slachtoffer] heeft geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan. Dat [naam slachtoffer] niet werd geraakt door de barkruk is niet aan verdachte te danken, maar aan het adequaat ingrijpen van verbalisant [verbalisant 2], door wie de barkruk werd afgeweerd. Volgens de officier van justitie moet verdachte geweten hebben dat [naam slachtoffer] een politieagent was, in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, nu [naam slachtoffer] ten overstaan van verdachte luidkeels heeft geroepen “Wegwezen, achteruit, politie”.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegd feit, omdat volgens hem op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte met een barkruk in de richting van verbalisant [naam slachtoffer] heeft geslagen. Verdachte dacht dat hij werd belaagd door een groep voetbalhooligans. Hij heeft vervolgens een barkruk gepakt en deze horizontaal voor zich gehouden om zichzelf te verdedigen tegen de geweldsexplosie in het café. Verdachte heeft nooit het opzet gehad om verbalisant [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bovendien wist verdachte niet dat hij met politie te maken had.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Relevante omstandigheden
Alvorens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte op 26 februari 2010 in Kerkrade gepoogd heeft een politieagent tijdens de uitoefening van zijn functie zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door naar hem te slaan met een barkruk, zal de rechtbank stilstaan bij een aantal gebeurtenissen die zij voor beantwoording van die vraag relevant acht.
Op voormelde dag speelt Fortuna Sittard tegen Roda JC in het Rodastadion te Kerkrade. In café [naam café] in Kerkrade bevinden zich rondom die tijd meerdere cafégasten, onder wie verdachte. Op een gegeven moment dreigt een groep voetbalhooligans het café binnen te dringen. Er wordt op de ramen geslagen en er worden voorwerpen tegen het café gegooid. De kastelein en enkele gasten kunnen de cafédeur dichthouden en de politie wordt gebeld. De sfeer in het café is angstig. Als een arrestatie-eenheid bij het café arriveert, zijn de hooligans alweer vertrokken. Het lijkt weer rustig en de politie vertrekt.
Enige tijd later rent er plotseling iemand het café binnen en roept: “daar komen ze weer”. Direct daarna komt een in het donker geklede groep mannen achter elkaar, in een zogenoemd “treintje”, het café binnen gestormd. In het café ontstaat vervolgens groot tumult. De kastelein en enkele gasten proberen deze mannen tegen te houden, maar worden tegen de grond gewerkt. Glazen sneuvelen en krukken vallen om. Vrouwen en kinderen rennen naar achteren waar zich een zaal bevindt en waar enkele cafégasten, waaronder verdachte, zaten te kaarten.
Uit het proces-verbaal van bevindingen en de verklaringen van de verbalisanten bij de rechter-commissaris blijkt dat de in het donker geklede groep mannen een aanhoudingseenheid van de politie is, die op die dag, in burger gekleed, tot taak had voetbalhooligans in de gaten te houden. Zij zijn het café binnen gegaan, omdat zich van te voren, buiten het café, een confrontatie heeft voorgedaan tussen twee leden van deze eenheid en een groep voetbalhooligans. Eén of meer van deze hooligans is/zijn het café ingevlucht. De aanhoudingseenheid, die haar collega’s kwam ontzetten, heeft de achtervolging ingezet en is eveneens het café binnengerend. Volgens de leden van het team hebben ze daarbij duidelijk “Politie, politie” geroepen.
Een groot aantal van de bezoekers uit het café zijn gehoord. Zij hebben allemaal verklaard dat ze de mannen, bij binnenkomst, niet “politie, politie” hebben horen roepen. Men dacht dat het de voetbalhooligans waren die weer terug waren gekomen. Pas later werd duidelijk dat het de politie was.
Het oordeel van de rechtbank
Heeft verdachte [naam slachtoffer] wel/niet met een barkruk geslagen?
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 26 februari 2010 in café [naam café] te Kerkrade was. Hij zat achter in het café te kaarten. Op enig moment kwam een groep mannen het café binnen stormen. Verdachte heeft een barkruk gepakt en deze ter afwering voor zich gehouden. Een van die mannen heeft voor hem gestaan en die heeft hij afgeweerd met die kruk. Hij heeft hierbij zeker niet geslagen.
Diverse cafébezoekers hebben onder ede verklaard dat ze gezien hebben dat verdachte een barkruk in de hand hield. Zij hebben echter niet gezien dat hij daarmee geslagen heeft.
Tegenover deze verklaringen staan de verklaringen van de verbalisanten, die zeggen dat verdachte wel met de barkruk heeft geslagen. Getuige [verbalisant 2], lid van de aanhoudingseenheid, heeft bij de rechter-commissaris verklaard: “Toen ik achter in de kroeg kwam bij de overgang naar de zaal zag ik mijn collega [naam slachtoffer] die een persoon weg zette. [naam slachtoffer] liet hem daarna los en draaide zich in de richting van de kroeg en van mij. Ik zag dat die persoon een kruk pakte, deze boven zijn hoofd hield, en [naam slachtoffer] wilde slaan. Ik ben toen tussen [naam slachtoffer] en die persoon ingesprongen en heb die slag met mijn arm afgeweerd.”
Het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft bij de rechter commissaris verklaard: “Ik heb de latere verdachte aangekeken en gezegd “wegwezen, achteruit, politie”. Ik zag een barkruk op de grond liggen voor de voeten van de verdachte en ik zag dat hij een beweging maakte om deze op te rapen. Toen heb ik hem een klap in het gezicht gegeven. Ik denk dat ik met een vuist geslagen heb. Daarna heb ik omgekeken om te kijken of er aansluiting was met mijn collega’s. Op dat moment hoorde ik iemand roepen “kijk uit” en ik zag toen een kruk op mij af komen. De kruk heeft mij niet geraakt, deze werd afgeweerd door mijn collega [verbalisant 2]”.
Ter beoordeling van de vraag welke lezing van de gebeurtenissen de rechtbank het meest geloofwaardig acht heeft de rechtbank ook gekeken naar de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd. De passage die de rechtbank van doorslaggevend belang acht voor haar oordeel is de volgende:
“V: de politie verklaart dat jij ook een barkruk in jouw handen hebt gepakt. Wat kun je daarover verklaren?
A: ik zat op een kruk, dat was het.
V: Maar heb je die ook in jouw handen gepakt toen de politie kwam?
A: kan, weet ik niet.
V: die barkruk zou jij ook boven jouw hoofd hebben gehouden. Wat heb je daarover te verklaren?
A: misschien voor mijn gezicht, maar niet boven mijn hoofd.
V: en waarom deed je dat?
A: omdat ik dacht dat het Fortuna supporters waren, omdat die ook van tevoren daar waren.
V: wat was voor jou de noodzaak om een barkruk vast te pakken en deze boven of voor jouw hoofd te houden?
A: bescherming.
V: vervolgens is gezien dat jij een politieman met deze barkruk probeerde te slaan. Wat kun je daarover verklaren?
A: geloof ik niet. (…)
V: vervolgens is een andere politieman daarvoor gesprongen en heeft ernstig letsel weten te voorkomen. (…)
A: dat kan, wat moet ik daarover zeggen. Het was in ieder geval niet de bedoeling dat ik politie zou slaan.”
De rechtbank stelt vast dat verdachte enorm draait in deze verklaring. Van “ik zat alleen op de kruk” schuift hij in korte tijd op naar “het was in ieder geval niet de bedoeling dat ik politie zou slaan”. Dit laatste deel van zijn verklaring is voor de rechtbank een impliciete bekentenis van het slaan met de barkruk. Het gedraai in de verklaring heeft tot gevolg dat de rechtbank geen geloof hecht aan zijn, op zitting, hernieuwde ontkenning dat hij met de barkruk heeft geslagen. Op grond van de eerder genoemde verklaringen van [verbalisant 2] en [naam slachtoffer] acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [naam slachtoffer] met een barkruk te slaan.
De rechtbank is van oordeel dat door de wijze waarop verdachte met de barkruk naar [naam slachtoffer] heeft geslagen de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat die [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Wel/geen ambtenaar in functie?
Verdachte heeft eveneens ontkend dat hij wist dat de persoon die tegenover hem stond een politieagent was. Wist verdachte dit inderdaad niet, dan ontbreekt het vereiste opzet voor het onderdeel van de tenlastelegging, luidende: “een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening”. In dit verband stelt de rechtbank het volgende vast.
De leden van de aanhoudingseenheid waren uiterlijk niet herkenbaar als politieagenten. Het was die avond hun taak om, zo nodig, “op te gaan” tussen de aanwezige voetbalhooligans en ze waren daarom ook in burger gekleed. De cafégasten hadden zich eerder die avond belaagd gevoeld nadat een groep voetbalhooligans voor het café had gestaan. Direct vóór het onderhavige voorval stormde iemand het café binnen, roepend: “daar zijn ze weer”.
Onder die omstandigheden is het voor de rechtbank zeer wel invoelbaar dat de aanwezige gasten in het café (waaronder verdachte) zouden kunnen denken dat de groep binnenstormende mannen voetbalhooligans waren. Hard roepen “politie, politie” zou dat anders moeten maken maar daarbij past de volgende kanttekening.
Alle in het café aanwezige getuigen hebben onder ede verklaard dat zij niet “politie, politie” hebben horen roepen. Pas na enkele tientallen seconden zou dat duidelijk zijn geworden, toen alles al voorbij was. Gelet op de samenstelling van de groep getuigen, die naar de rechtbank begrijpt niet tot een vaste groep bezoekers van het café behoort en waarvan een aantal de verdachte niet eens kent, staat het voor de rechtbank zeker niet vast dat hier is gelogen.
Te meer, omdat ook een aantal van de gehoorde agenten heeft verkaard dat zij zelf wel “politie, politie” hebben geroepen, maar dat zij niet gehoord hebben dat hun collega’s dat hebben geroepen.
Zo ontstaat voor de rechtbank het beeld dat de politie wel “politie, politie” heeft geroepen, maar dat dit wellicht als gevolg van het tumult voor de aanwezige cafégasten niet hoorbaar is geweest of als gevolg van de schrik niet is geregistreerd. Dat zou des te waarschijnlijker kunnen zijn voor verdachte die zich achter in het café in de zaal bevond, verder verwijderd van de deur waardoor de aanhoudingseenheid is binnengevallen.
Daar staat tegenover dat [naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij nog expliciet “wegwezen, achteruit, politie” heeft geroepen toen hij voor verdachte stond. Hoe ver hij op dat moment daadwerkelijk van verdachte afstond is echter onduidelijk. De rechtbank kan op grond van de verklaringen zelfs niet vaststellen of [naam slachtoffer] in het tumult er in geslaagd was de aandacht van verdachte op zich te richten alvorens hij “politie” riep. Zo is het voor de rechtbank de vraag of de mededeling van [naam slachtoffer], inhoudende dat hij van de politie was, wel door de verdachte is opgevangen.
De rechtbank heeft ook gezien dat verdachte ten aanzien van dit deel van zijn verklaring wel steeds consistent heeft verklaard en dat hij bij de politie nog heeft gezegd: “Ik ben niet levensmoe en ga een politieman slaan.”. Het beeld dat de rechtbank van verdachte ter terechtzitting heeft gekregen is ook niet dat van een persoon die willens en wetens een politieagent met een barkruk op het hoofd zou slaan. Zijn eerdere justitiële contacten, die er wel zijn, geven ook geen aanleiding dat te geloven.
Het vorenstaande brengt de rechtbank ertoe ernstig te twijfelen aan de wetenschap bij verdachte dat hij met een politieagent van doen had. Zij zal hem daarom vrijspreken van het onderdeel “een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” in de tenlastelegging.
Als alternatief staat in de tenlastelegging genoemd “een persoon, te weten [naam slachtoffer]”. Dit onderdeel acht de rechtbank dus wel wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 26 februari 2010 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf een persoon (te weten [naam slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door opzettelijk, een barkruk op te pakken en vervolgens die barkruk boven zijn, verdachtes, hoofd te tillen en vervolgens die barkruk met kracht in de richting van het hoofd van die [naam slachtoffer] te bewegen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft naar aanleiding van het feit dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zichzelf heeft willen beschermen met de barkruk, stilgestaan bij de vraag of aan verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Op grond van de hiervoor geschetste gang van zaken kon verdachte menen dat hij werd aangevallen door een groep voetbalhooligans. De groep mannen stormde het café binnen, er werd geslagen en vrouwen en kinderen vluchtten langs verdachte naar achteren. Ook heeft de rechtbank gezien dat [naam slachtoffer] naar eigen zeggen verdachte met een vuist in het gezicht sloeg. Zoals hiervoor werd overwogen wist verdachte niet dat hij met een politieagent van doen had. Daarmee is in beginsel sprake van een (putatieve) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte waartegen hij zich mocht verdedigen, met andere woorden van (putatief) noodweer. Uit de verklaring van [naam slachtoffer] en [verbalisant 2] volgt echter dat [naam slachtoffer] zich na de vuistslag heeft omgedraaid. [naam slachtoffer] was kennelijk “klaar” met verdachte. Daarmee was het onmiddellijke gevaar voor verdachte geweken. Door het alsnog uithalen met de barkruk heeft verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging naar het oordeel van de rechtbank overschreden. Het hele voorval, inclusief de klap in het gezicht, zal bij verdachte echter ongetwijfeld een hevige gemoedsbeweging teweeg gebracht hebben. Naar de overtuiging van de rechtbank heeft verdachte onder invloed van die hevige gemoedsbeweging gehandeld toen hij de kruk oppakte en daarmee probeerde een flinke klap uit te delen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte een beroep op (putatief) noodweerexces toekomt en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [naam slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 600,- ter zake van het aan verdachte tenlastegelegd feit. De vordering bestaat in zijn geheel uit immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voornoemd niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte ter zake van het aan de vordering ten grondslag liggend feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank zal de benadeelde partij, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten, door verdachte tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen art. 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.1 is omschreven;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer], domicilie kiezende op het adres van de Politie Limburg-Zuid, 6201 BE Maastricht, Postbus 1230, niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 november 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2010 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, althans een persoon (te weten [naam slachtoffer]), opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door opzettelijk, een barkruk op te pakken en/of (vervolgens) die barkruk boven zijn, verdachtes, hoofd te tillen en/of (vervolgens) die barkruk (met kracht) in de richting van het hoofd van die [naam slachtoffer] te bewegen/slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.