Parketnummers: 03/700120-12 en 810334-10 (ter terechtzitting gevoegd)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 november 2012
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [woonadres],
thans gedetineerd in het PPC te Maastricht.
Raadsman is mr. L. Bien, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 4 september 2012 en 30 oktober 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
Feit 2: een ruit heeft vernield.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De tenlastegelegde bedreiging
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiftes van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], alsmede de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
De tenlastegelegde vernieling
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 5] en de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van beide aan verdachte tenlastegelegde feiten, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De tenlastegelegde bedreiging
Verdachte verbleef op 17 februari 2012 met een voorlopige rechtelijke machtiging op de gesloten afdeling voor psychiatrische patiënten in het [naam ziekenhuis] te G. Hij wilde die dag vertrekken om carnaval te vieren. Toen hem dit niet werd toegestaan, werd verdachte zo kwaad dat hij een mes (waarmee je brood smeert) uit de keuken pakte en tegen het aanwezige personeel (onder andere de aangevers [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], ) riep “laat me gaan of ik steek jullie kapot”. Aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4], hebben vervolgens samen een matras gepakt om verdachte in een hoek te drijven en om zich te beschermen. Ook aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] zijn op een gegeven moment achter deze matras gaan staan. Verdachte heeft vervolgens met het mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van aangevers, in de richting van de matras, tegen de matras en om de matras heen richting aangevers. Nadat iemand de tuindeur voor verdachte had geopend, is verdachte naar buiten gelopen, over het hekwerk geklommen en verdwenen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die avond met verlof wilde om carnaval te kunnen vieren. Hij kreeg echter geen toestemming om het ziekenhuis te verlaten. Verdachte vond dat hij niet in het ziekenhuis thuishoorde en wilde toch weg. Verdachte heeft verklaard dat hij toen een smeermes heeft gepakt en daarmee het personeel heeft bedreigd. Hij heeft tegen hen gezegd: “Als jullie mij niet naar buiten laten, dan steek ik jullie neer”. Verdachte zegt tevens stekende bewegingen met het mes te hebben gemaakt, niet in de matras zelf maar wel stekende bewegingen om de matras heen. Hij wilde alleen dreigen, niet echt steken. Het was enkel de bedoeling om zo het ziekenhuis te kunnen verlaten, aldus verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de uiting van dien aard moet zijn en onder zodanige omstandigheden moet zijn geschied dat de redelijke vrees kon ontstaan dat men het leven zou kunnen verliezen. Tevens moet het opzet van verdachte op het teweegbrengen van die indruk gericht zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval aan deze vereisten voldaan. Verdachte heeft een brood/smeermes in zijn handen gehad. Verdachte heeft met dit mes in zijn handen tegen aangevers geroepen “laat mij gaan of ik steek jullie kapot”. Ook heeft hij met het mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van aangevers en de matras waarachter zij bescherming zochten en heeft hij naar het oordeel van de rechtbank ook met het mes in de matras gestoken. Door deze combinatie van woorden en daden kon naar het oordeel van de rechtbank bij aangevers de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ook de bedoeling had de aangevers te bedreigen, om op deze manier toch naar buiten gelaten te worden en carnaval te kunnen vieren.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting, dat hij ook gezegd zou hebben dat het niet zijn bedoeling was om iemand neer te steken, ongeloofwaardig. Dat zou immers afbreuk dan aan de dreiging die hij wilde creëren en die er toe moest leiden dat men hem liet gaan.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.
De tenlastegelegde vernieling
De rechtbank acht de tenlastegelegde vernieling wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 5], en
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 03/700120-12:
op 17 februari 2012 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, [naam slachtoffer 1 en functie] en [naam slachtoffer 2 en functie] en [naam slachtoffer 3 en functie] en [naam slachtoffer 4 en functie] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
- met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van en tegen een matras welke door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (ter afwering) werd vastgehouden en
- een mes aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] getoond en
- daarbij die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "laat me eruit of ik steek jullie kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 03/810334-10:
op 16 oktober 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur, toebehorende aan woningstichting Servatius, heeft vernield.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 03/700120-12:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het feit op de dagvaarding met parketnummer 03/810334-10:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
In de rapportage van prof. Dr. J.J. Baneke, forensisch psycholoog, d.d. 28 mei 2012 staat onder meer het volgende:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, i.c. van een schizofrenie van het paranoïde type, van antisociaal gedrag en een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling (de diagnose persoonlijkheidsstoornis is uitgesteld, omdat de paranoïde psychose teveel overheerste tijdens het onderzoek), van afhankelijkheid van cannabis en van amfetamine, en misbruik (mogelijk afhankelijkheid) van alcohol, mogelijk tevens misbruik of afhankelijkheid van andere middelen. Er zijn amper beschermende factoren.
(…) blijkt betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde vooral gemotiveerd te zijn vanuit antisociale motieven. Hij werd niet geremd door enige empathie, zijn handelen was puur gericht op de wens om carnaval te vieren, mogelijk ook vanuit een zucht naar gebruik van middelen, al heeft betrokkene over dit laatste niets te kennen gegeven. Wel verhoogt de psychotische stoornis (paranoïde schizofrenie) de kans op gebrekkige realiteitstoetsing en oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor gemakkelijk impulsief en antisociaal gedrag kan plaats vinden. Maar er zijn geen aanwijzingen dat bij het tenlastegelegde sprake was van primair psychotische aanzet tot het agressieve gedrag. Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd betrokkene in deze als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
In de rapportage van dr. C.M.J.H. Vermeulen, psychiater d.d. 18 juni 2012 staat onder meer het volgende:
Betrokkene is een 22 jarige, alleenstaande man, bekend met een chronisch psychotische stoornis, die geduid wordt als schizofrenie van het paranoïde type. (…) Tevens is er gedurende jaren sprake van overmatig gebruik van meerdere drugs. (…) Betrokkene gebruikt overmatig alcohol, de zucht hiernaar was de reden van zijn wens weg te willen van de PAAZ-afdeling (…) Er is tevens sprake van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(…)
Ten tijde van het tijde van het tenlastegelegde heeft betrokkene zeer waarschijnlijk niet onder invloed van zijn wanen gehandeld. Hij was volgens eigen zeggen op dat moment ook niet onder invloed van drugs of alcohol. Van een invloed van de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens was wel sprake ten tijde van het ten laste gelegde in de vorm van kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(…)
Onderzochte kan voor het aan hem ten laste gelegde, indien dit wordt bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
De rechtbank begrijpt, gelet op de daarvoor in de rapporten gegeven gronden, de conclusie van de psycholoog en de psychiater dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
Voor beide feiten heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens heeft de zij gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte tijdens het voorarrest een zware periode heeft doorgemaakt en met het feit dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De raadsman acht de door de officier van justitie gevorderde straf aan de hoge kant. Hij heeft verzocht om deze straf te matigen. De raadsman heeft zich met betrekking tot de door de deskundigen geadviseerde en eventueel op te leggen TBS-maatregel (met voorwaarden) aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. Het opleggen van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging is volgens de raadsman, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, in onderling verband en samenhang bezien met de ernst van de thans door hem gepleegde feiten, niet opportuun.
De omstandigheid dat verdachte op dit moment niet open staat voor een behandeling, wil volgens de raadsman niet zeggen dat een TBS met voorwaarden geen kans van slagen heeft.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Die beslissing wordt als volgt toegelicht.
In de rapportage van prof. Dr. J.J. Baneke, forensisch psycholoog, d.d. 28 mei 2012 staat onder meer het volgende:
“Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, i.c. van een schizofrenie van het paranoïde type, van antisociaal gedrag en een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling (de diagnose persoonlijkheidsstoornis is uitgesteld, omdat de paranoïde psychose teveel overheerste tijdens het onderzoek), van afhankelijkheid van cannabis en van amfetamine, en misbruik (mogelijk afhankelijkheid) van alcohol, mogelijk tevens misbruik of afhankelijkheid van andere middelen. Er zijn amper beschermende factoren.”
“ (…) blijkt betrokkene ten aanzien van het tenlastegelegde vooral gemotiveerd te zijn vanuit antisociale motieven. Hij werd niet geremd door enige empathie, zijn handelen was puur gericht op de wens om carnaval te vieren, mogelijk ook vanuit een zucht naar gebruik van middelen, al heeft betrokkene over dit laatste niets te kennen gegeven. Wel verhoogt de psychotische stoornis (paranoïde schizofrenie) de kans op gebrekkige realiteitstoetsing en oordeels- en kritiekstoornissen, waardoor gemakkelijk impulsief en antisociaal gedrag kan plaats vinden. Maar er zijn geen aanwijzingen dat bij het tenlastegelegde sprake was van primair psychotische aanzet tot het agressieve gedrag. Op basis van dit onderzoek wordt geadviseerd betrokkene in deze als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. (…)
Op basis van een gestructureerde risicotaxatie met de HKT-30 en een klinische risicotaxatie zijn er veel relevante factoren aanwezig die de kans op impulsieve en agressieve ontsporingen vergroten. (…) Bovendien lijkt betrokkene zich steeds meer aan behandeling/begeleiding te onttrekken en meent hij geen medicatie meer nodig te hebben, hetgeen zal leiden tot toename van ernstige psychopathologie en escalatie van de problematiek, met alle risico’s van dien. (…)
Een combinatie van langdurige klinische behandeling en veiligheidsbeheersing met risicomanagement is nodig bij deze complexe problematiek. Er zijn forse sanctiemogelijkheden nodig om adequate beveiliging toe te kunnen passen. Gedacht wordt aan een TBS. Of een TBS met voorwaarden een reële optie is, valt te bezien. Betrokkene heeft aan het huidige onderzoek beperkt meegewerkt. Bij de mederapporteur heeft hij nog minder meegewerkt. (…)
Bij de schriftelijke beantwoording van de vragen van de officier van justitie en de raadsman heeft de rapporteur te kennen gegeven dat (vanuit het huidige psychologische onderzoek, mede gezien de risicoprognose op basis van een klinische en gestructureerde (HKT-30) taxatie) de kans dat betrokkene zich zal houden aan de voorwaarden beperkt geacht moet worden.
In de rapportage van dr. C.M.J.H. Vermeulen, psychiater d.d. 18 juni 2012 staat onder meer het volgende:
“ Betrokkene is een 22 jarige, alleenstaande man, bekend met een chronisch psychotische stoornis, die geduid wordt als schizofrenie van het paranoïde type. (…) Tevens is er gedurende jaren sprake van overmatig gebruik van meerdere drugs. (…) Betrokkene gebruikt overmatig alcohol, de zucht hiernaar was de reden van zijn wens weg te willen van de PAAZ-afdeling (…) Er is tevens sprake van gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(…)
Ten tijde van het tijde van het tenlastegelegde heeft betrokkene zeer waarschijnlijk niet onder invloed van zijn wanen gehandeld. Hij was volgens eigen zeggen op dat moment ook niet onder invloed van drugs of alcohol. Van een invloed van de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens was wel sprake ten tijde van het ten laste gelegde in de vorm van kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
(…)
De gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (…) vormt een risico voor recidive. Dit wordt versterkt door zijn chronische psychotische belevingen, ondanks de medicatie die hij hiervoor, tegen zijn zin, gebruikt. (…) De combinatie van zijn afhankelijkheid voor drugs naast het vanuit zijn persoonlijkheidskenmerken al aanwezige beperkte vermogen om impulsen te beheersen, beïnvloeden het recidive risico in negatieve zin. De beschikbare informatie toont aan dat betrokkene in zeer ongunstige sociale omstandigheden is opgegroeid. Er zijn weinig beschermende factoren aan te wijzen die het risico op recidive zouden kunnen verkleinen.
Deze inschatting van de risicoprognose op basis van de gegevens voortkomend uit het voorliggende onderzoek, worden bevestigd door de gestandaardiseerde risicotaxatie, uitgevoerd door mederapporteur, middels de HKT-30. Deze bevestigt het bestaan van veel relevante factoren die de kans op impulsieve en agressieve ontsporingen vergroten.
(…)
Onderzochte kan voor het aan hem ten laste gelegde, indien dit wordt bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
(…)
Er is een langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk waarbij gestreefd moet worden naar het minimaliseren van de psychotische belevingen. Tevens zal het gebruik van met name cannabis en amfetaminen moeten worden teruggedrongen. Daarnaast zal met het oog op het vergroten van de veiligheid voor zijn omgeving, onderzochte een behandeling geboden moeten worden, gericht op het leren herkennen van risicovolle situaties en het hanteren van zijn gedrag in dergelijke situaties. Betrokkene heeft in strafrechtelijk kader tot nu toe geen klinische behandeling gehad. De tot nu toe aangeboden behandelingen, als voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf, hebben onvoldoende effect gesorteerd. Gebleken is dat betrokkene onvoldoende baat heeft gehad bij de vrijwillige behandelingen tot nu toe, bovendien is de veiligheid voor zijn omgeving ernstig overschreden. Een behandeling in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf (…) lijkt derhalve niet haalbaar. Bij de eerder opgelegde voorwaardelijke straffen is betrokkene niet in staat gebleken zich aan de voorwaarden (waaronder ambulante behandeling) te houden. In het kader van een TBS met voorwaarden zal hem meer dwingend een behandeling opgelegd worden, met een eventuele TBS verpleging in het vooruitzicht als hij zich ditmaal niet aan de voorwaarden houdt. Het belang van behandeling bij deze relatief jonge man met de genoemde stoornissen en een reële kans op recidive is groot. Om zowel een langdurige intensieve behandeling en de veiligheid van de omgeving te realiseren wordt geadviseerd om in het kader van een TBS met voorwaarden een klinische behandeling, bij voorkeur in een FPK, op te leggen.”
Bij de schriftelijke beantwoording van de vragen van de officier van justitie en de raadsman heeft de rapporteur aangegeven:
“wat betreft het interventieadvies hecht ik eraan te benadrukken dat op grond van de geconstateerde diagnosen, het daaruit voortkomende gevaar en het risico op recidive mijns inziens een TBS-maatregel op zijn plaats is. Juist de combinatie van de antisociale persoonlijkheidskenmerken met de psychotische symptomen sluit een herhaling van een soortgelijk delict niet uit waarbij betrokkene geen controle heeft over (de ernst van) de dreiging en agressie naar derden. Betrokkene zal impulsief handelen en zich niet laten leiden door enige zelfcontrole en gevoelens van empathie. Het hieruit voortkomende gevaar voor derden is onvoorspelbaar en impulsief. Naast een langdurige klinische behandeling voor de geconstateerde problematiek zal ook beheersing van de veiligheid van derden/maatschappij een belangrijk doel moeten zijn. Het behandelverleden tot nu toe en ook de opstelling van onderzochte tijdens de contacten met zowel ondergetekende als mederapporteur stemt somber over de bereidheid van onderzochte zich aan de opgelegde voorwaarden te houden. Hierbij wordt gedacht aan de bereidheid mee te werken aan een langdurige klinische behandeling met daarbij het accepteren van medicatie en medewerking aan eventueel daarbij behorende noodzakelijke controles. (…) De kans dat betrokkene zich aan de te stellen voorwaarden zal houden wordt klein geacht.”
De rechtbank stelt vast dat aan de processuele voorwaarden voor het opleggen van een maatregel van TBS, in welke vorm dan ook, is voldaan. De rechtbank stelt voorts vast dat aan de wettelijke voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, telkens onder het eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Immers, bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Het feit waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt, bedreiging, betreft een misdrijf dat is genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van TBS met verpleging eist. Beide deskundigen adviseren primair een TBS met voorwaarden en ook de raadsman van verdachte en de officier van justitie zijn van mening dat verdachte een TBS met voorwaarden dient te worden opgelegd. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting ook aangegeven het liefst een TBS met voorwaarden opgelegd te krijgen. Desgevraagd heeft verdachte echter verklaard dit te vinden, omdat dit de snelste manier is om het PPC te kunnen verlaten en uiteindelijk naar huis te kunnen. Eigenlijk is hij van mening dat hem niets mankeert en dat hij geen behandeling nodig heeft. Gelet hierop, en gelet op het feit dat beide deskundigen alsook de reclassering de kans klein achten dat verdachte in staat zal zijn zich aan de voorwaarden te houden, hetgeen de rechtbank onderschrijft, is de rechtbank van oordeel dat een TBS met voorwaarden niet haalbaar is en om die reden niet dient te worden opgelegd.
De volgende vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is de vraag of er sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat uit de wetsgeschiedenis niet ondubbelzinnig blijkt of het in artikel 285, eerste lid, Wetboek van Strafrecht omschreven delict beschouwd moet worden als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Volgens de vaste jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem laat de vraag of er bij overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan aan het vereiste van artikel 38e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht zich slechts gedifferentieerd aan de hand van de omstandigheden van het geval beantwoorden. Met andere woorden, het oordeel hierover is neergelegd bij de zittingsrechter.
Duidelijk is dat indien overtreding van artikel 285, eerste lid, Wetboek van Strafrecht slechts bestaat uit een verbale bedreiging niet zonder meer kan worden aangenomen dat er sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit kan anders zijn indien de dreigende uiting voorafgegaan, vergezeld of gevolgd wordt door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan het tonen van een wapen of het met een auto inrijden op een persoon (Hof Arnhem 1 oktober 2012 LJN: BX8788 en 30 mei 2011, LJN: BQ6616).
In het onderhavige geval is sprake van niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is.
Is er echter ook sprake van handelen dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam? In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij niet de opzet had om personen daadwerkelijk te verwonden, laat staan doden. Opzet op het daadwerkelijk toebrengen van letsel, of erger, valt dus niet uit zijn woorden af te leiden.
Kijkend naar zijn handelen is het voor de rechtbank van belang dat hij daarbij een broodsmeermes heeft gebruikt. Broodsmeermessen zijn zoals bekend is - iedereen heeft die in het huishouden aanwezig - doorgaans geen voorwerpen die geschikt zijn om letsel toe te brengen. Ze zijn niet scherp en ook niet puntig. In casu blijkt nergens uit dat het bij dit mes anders was. Dat zou ook niet logisch zijn gezien de plek waar het mes zich bevond, op een plek waar psychiatrische patiënten verblijven. De kans dat het gebruik van het mes daadwerkelijk tot letsel zou hebben geleid wordt door de rechtbank dan ook als bijzonder klein geacht.
Per saldo is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van verdachte wel geschikt was om vrees aan te jagen – zoals hiervoor al is overwogen – maar niet geschikt was om gevaar te veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval daarom een gemaximeerde TBS gerechtvaardigd als strafrechtelijke maatregel ter handhaving van de rechtsorde en staat deze in redelijke verhouding tot het gepleegde delict.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, naast de TBS-maatregel, voor de bewezenverklaarde feiten nog een afzonderlijke straf op te leggen. Nu de TBS-maatregel zal worden opgelegd ter zake van de bewezenverklaarde bedreiging, zal de rechtbank ter zake van de vernieling derhalve toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en verdachte voor dat feit schuldig te verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- bepaalt dat voor het feit op de dagvaarding met parketnummer 03/810334-10 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Maatregel
- gelast dat verdachte voor het feit op de dagvaarding met parketnummer 03/700120-12 ter beschikking zal worden gesteld (gemaximeerd), en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser. Voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 november 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 februari 2012 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, [naam slachtoffer 1 en functie] en [naam slachtoffer 2 en functie] en [naam slachtoffer 3 en functie] en [naam slachtoffer 4 en functie]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- met een mes, althans met een op een mes gelijkend voorwerp, stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- met een mes, althans met een op een mes gelijkend voorwerp, stekende bewegingen gemaakt in de richting van en/of tegen een matras welke door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] (ter afwering) werd vastgehouden en/of
- een mes, althans een op een mes gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] getoond en/of
- (daarbij) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: "laat me eruit of ik steek jullie kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 16 oktober 2010 in de gemeente Maastricht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of woningstichting Servatius, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.