RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 5 november 2012 (bij vervroeging)
Zaaknummer : 174762 / KG ZA 12-389
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen in de zaak van:
[EISER],
wonende te Kerkrade,
eiser, verder te noemen: de man,
advocaat mr. R.M.H.H. Tuinstra,
[GEDAAGDE],
wonende te Oirsbeek, gemeente Schinnen,
gedaagde, verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Y. Kunze.
1.Het verloop van de procedure
De man heeft de vrouw gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 24 oktober 2012, heeft hij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft toegelicht.
De vrouw heeft aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.1.Partijen zijn op [dd-mnd] 1993 in de gemeente Berkel en Rodenrijs, thans gemeente Lansingerland, in de wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.Bij beschikking van deze rechtbank van 21 maart 2012, zaaknummer 157489 / S RK 10-1256, is, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is op 14 juni 2012 ingeschreven in de daarvoor bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.3.Tot de door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, voor zover hier ter zake doende, twee onroerende zaken: de door de man bewoonde woning aan de [adress] te Kerkrade en de door de vrouw en de vier uit het huwelijk van partijen geboren minderjarige kinderen bewoonde woning aan de [adres1] te Oirsbeek, gemeente Schinnen alsmede de hypothecaire geldleningen tot zekerheid voor de terugbetaling waarvan beide woningen zijn ondergezet. Zowel de woning in Oirsbeek als die in Kerkrade staan inmiddels sinds geruime tijd in de verkoop. De woning in Kerkrade, blijkens de daarvan overgelegde overeenkomst tot bemiddeling sinds februari 2008 en de woning in Oirsbeek sinds oktober 2010.
2.4.De man betaalt zowel de hypothecaire als de eigenaarslasten van beide woningen.
De vrouw levert hierin geen financiële bijdrage.
3.1.De man vordert thans bij vonnis in kort geding, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.primair
1.om aan de man het exclusieve gebruiksrecht van de woning aan de [adres1] in Oirsbeek toe te kennen althans te bepalen dat de man daarover de beschikking en het woongenot zal krijgen van dat pand met bevel aan de vrouw om die woning binnen 1 maand na betekening van het vonnis in kort geding te verlaten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-;
2.te bepalen dat de volledige eigenaars- en hypotheeklasten verbonden aan de respectieve woningen moeten worden gedragen door de partij/deelgenoot die het feitelijk gebruik heeft van die woning, subsidiair dat op grond van artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW) partijen naar evenredigheid van hun 50%’s-aandeel in de panden elk voor de helft dienen bij te dragen in de eigenaarslasten, en te bepalen dat partijen elkaar wederzijds het bewijs van tijdige bepaling daarvan periodiek (maandelijks) doen toekomen, bij gebreke waarvan de man wordt gemachtigd om de maandelijkse termijnen ter zake partneralimentatie die ingevolge de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012 aan de vrouw verschuldigd zijn te verrekenen met zijn (regres-)vordering op de vrouw ter zake de door hem in dat geval noodgedwongen rechtstreeks te verrichten betalingen ter zake de hypothecaire en overige eigenaarslasten van het pand/de panden in Oirsbeek en Kerkrade;
subsidiair
3.te bepalen dat de vrouw in de onderlinge verhouding gehouden is om de volledige eigenaarslasten van het pand in Oirsbeek, zolang zij daar woont, voor haar rekening te nemen, en de man daarvan (maandelijks) een betalingsbewijs moet verstrekken, bij gebreke waarvan de man wordt gemachtigd om de maandelijkse termijnen ter zake partneralimentatie die ingevolge de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012 aan de vrouw verschuldigd zijn te verrekenen met zijn (regres-)vordering op de vrouw ter zake de door hem in dat geval noodgedwongen rechtstreeks te verrichten betalingen ter zake de hypothecaire en overige eigenaarslasten van het pand in Oirsbeek;
meer subsidiair
4.te bepalen dat de vrouw gehouden is om 50% van de eigenaarslasten van het pand in Oirsbeek en 50% van de eigenaarslasten van het pand in Kerkrade voor haar rekening te nemen, en de man daarvan (maandelijks) een betalingsbewijs moet verstrekken, bij gebreke waarvan de man wordt gemachtigd om de maandelijkse termijnen ter zake partneralimentatie die ingevolge de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012 aan de vrouw verschuldigd zijn te verrekenen met zijn (regres-)vordering op de vrouw ter zake de door hem in dat geval noodgedwongen rechtstreeks te verrichten betalingen ter zake de hypothecaire en overige eigenaarslasten van de panden in Oirsbeek en Kerkrade;
II.de vrouw te bevelen haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan verlaging van de vraagprijs voor het pand in Kerkrade tot in eerste instantie € 195.000,-, en indien zich binnen 3 maanden geen kandidaat-kopers hebben gesteld in tweede instantie tot € 189.000,-, en verlaging van de vraagprijs voor het pand in Oirsbeek tot € 649.000,- en haar te bevelen de makelaars daartoe binnen 2 dagen na betekening van het vonnis de opdracht te geven, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat de vrouw daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 25.000,-;
III.te bepalen dat de man wordt gemachtigd om de maandelijkse termijnen ter zake partneralimentatie die ingevolge de beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 maart 2012 aan de vrouw verschuldigd zijn te verrekenen met de door de vrouw jegens de man te verbeuren dwangsommen, bij gebreke van voldoening aan de in dit vonnis aan haar gegeven bevelen;
IV.kosten rechtens.
3.2.De vrouw heeft aan de hand van de ter zitting overgelegde pleitnota gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.Op de door partijen betrokken stellingen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover nodig, bij de beoordeling terugkomen.
4.1.Het betoog van de vrouw dat de spoedeisendheid aan de vorderingen van de man ontbreekt, faalt. Van de man kan in het licht van de door hem gestelde feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij een tijdrovende bodemprocedure, waarin hij op de voet van artikel 3:178 BW verdeling zou moeten vorderen, afwacht. De vorderingen van de man, die kennelijk (mede) ertoe strekken enige beweging in de spaak gelopen onderhandelingen te krijgen, zijn daarmee voldoende spoedeisend.
4.1.1.De voorzieningenrechter deelt ook het standpunt van de vrouw niet dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslecht. De wettelijke kaders zijn helder en ingewikkeld is de zaak slechts omdat partijen niet erin slagen buiten rechte tot een vergelijk te komen.
4.1.2.Het standpunt van de vrouw dat niet de voorzieningenrechter maar de kantonrechter bevoegd zou zijn om te bepalen dat de man het exclusieve gebruiksrecht van de woning in Oirsbeek toekomt, deelt de voorzieningenrechter evenmin. Dat de man zich tot de kantonrechter kan wenden met het verzoek op de voet van artikel 3:168 BW een beheersregeling vast te stellen, betekent niet dat het hem niet vrij zou staan zich tot de voorzieningenrechter te wenden voor het treffen van een ordemaatregel zoals de man heeft gedaan.
4.2.De aard van de ontbonden huwelijksgemeenschap als bijzondere gemeenschap brengt mee dat iedere echtgenoot, tenzij een regeling anders bepaalt, bevoegd is tot het gebruik van een tot die gemeenschap behorend goed, mits dit gebruik verenigbaar is met het recht van de andere echtgenoot. Niet gesteld of gebleken is dat in verband met het gebruik van de woning in Oirsbeek - door partijen in onderling overleg of door de kantonrechter op daartoe strekkend verzoek - een regeling is getroffen. Nu bovendien niet in geschil is dat de vrouw na het vertrek van de man uit de echtelijke woning in Oirsbeek omstreeks maart 2010, met de vier minderjarige kinderen in de echtelijke woning is blijven wonen, ligt het op de weg van de man voldoende feiten en omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan hem thans, ruim tweeënhalf jaar na zijn vertrek uit die woning, als ordemaatregel het exclusieve gebruiksrecht van de woning in Oirsbeek zou moeten worden toegekend. Daarin is de man niet geslaagd. Tegenover de belangen van de vrouw en die van de kinderen, die in Oirsbeek zijn geworteld, is het wegvallen van fiscale voordelen en het opkomen van financiële nadelen van onvoldoende gewicht om de vrouw te gelasten de woning met de vier kinderen op korte termijn te verlaten en ook het door de man aangevoerde argument dat hij in noodsituaties binnen 20 minuten in het ziekenhuis dient te zijn – wat in Oirsbeek kan en in Kerkrade blijkbaar niet – acht de voorzieningenrechter niet steekhoudend. Die eis heeft de man tot dusver immers niet belet in Kerkrade te (blijven) wonen. De vordering onder I. primair sub 1. zal derhalve worden afgewezen.
4.3.Echtgenoten hebben per definitie een gelijk aandeel in een ontbonden huwelijksgemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijksvoorwaarden of bij een overeenkomst die tussen hen bij geschrift is gesloten met het oog op de echtscheiding. Gesteld noch gebleken is dat uit huwelijkse voorwaarden of een echtscheidingsconvenant anders voortvloeit. Daarnaast geldt dat de rechtsrelatie tussen de echtgenoten in een ontbonden huwelijksgemeenschap tot aan de verdeling mede wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Uit het op de ontbonden huwelijksgemeenschap toepasselijke artikel 3:172 BW in samenhang met artikel 6:10 BW volgt dan, tenzij een regeling anders bepaalt, - waarover in dit geval niets is gesteld of gebleken - dat de echtgenoten ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de lasten van de ter financiering van de aankoop van de woningen in Oirsbeek en Kerkrade aangegane hypothecaire geldleningen, waarvoor de echtgenoten hoofdelijk zijn verbonden, alsmede voor de in verband met de woningen verschuldigde eigenaarslasten (hierna aangeduid als de hypothecaire en de eigenaarslasten).
4.4.Met het uitgangspunt dat de man en de vrouw naar evenredigheid van hun aandelen moeten bijdragen in de uitgaven betreffende de huwelijksgemeenschap, is de huidige situatie waarin de man feitelijk zowel de hypothecaire als de eigenaarslasten van de woning in Kerkrade als die van de woning in Oirsbeek betaalt en waarin de vrouw geen enkele financiële bijdrage levert, niet in overeenstemming. Weliswaar betoogt de vrouw dat de redelijkheid en billijkheid meebrengt dat van haar niet kan worden verlangd dat zij enige financiële bijdrage in de hypothecaire en eigenaarslasten levert, maar feiten en omstandigheden die die stelling ondersteunen heeft zij niet naar voren gebracht.
De voorzieningenrechter volgt het betoog van de vrouw dan ook niet. Uit de echtscheidingsbeschikking van 21 maart 2012 blijkt dat de rechtbank bij het vaststellen van de alimentatieverplichtingen van de man ten laste van zijn draagkracht rekening heeft gehouden met de hypothecaire en eigenaarslasten van de woning in Kerkrade en met het feit dat de man die lasten met zijn nieuwe partner kan delen. De hypothecaire en eigenaarslasten van de woning in Oirsbeek daarentegen heeft de rechtbank bij het berekenen van de draagkracht van de man niet in aanmerking genomen. Daaruit volgt reeds dat de vouw niet zonder meer ervan mocht uitgaan dat de man (ook) de hypothecaire en eigenaarslasten van de woning in Oirsbeek volledig voor zijn rekening zou (blijven) nemen. Dat de man voorlopig ervoor heeft gekozen dat toch te doen om te voorkomen dat de hypotheekhouder(s) zich zullen roeren, maakt dat niet anders.
4.5.Nu bovendien niet in geschil is dat de vrouw sinds het vertrek daaruit van de man steeds het volledige genot van de woning in Oirsbeek is blijven behouden, zonder dat haar in het kader van de echtscheiding het gebruiksrecht op de voet van artikel 1:165 BW is toegekend, en nu tevens vaststaat dat de vrouw voor het gebruik en het genot van de woning ook geen (gebruiks)vergoeding betaalt aan de man, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheerst, in dit geval meebrengt dat de hypothecaire en eigenaarslasten moeten worden gedragen door de echtgenoot die het feitelijk gebruik heeft van de woning waarvoor de desbetreffende lasten zijn verschuldigd. Dat betekent dat de man de hypothecaire en eigenaarslasten van de woning in Kerkrade dient te dragen en de vrouw die van de woning in Oirsbeek. De vordering onder I. primair sub 2. is in zoverre derhalve toewijsbaar.
4.6.Voor het overige zal de voorzieningenrechter de vordering van de man zoals onder I primair sub 2 geformuleerd afwijzen. Voor zover zij ertoe strekt te bepalen dat partijen elkaar wederzijds bewijzen van (maandelijkse) betaling doen toekomen, bestaat daarvoor geen grond gegeven de betwisting door de vrouw en zonder nadere toelichting zijdens de man.
De wijze waarop de vordering voor het overige is geformuleerd, brengt mee dat de vordering ook moet stranden voor zover zij ertoe strekt te bepalen dat de man is gerechtigd tot verrekening van alimentatieverplichtingen met eventuele (regres-)vorderingen op de vrouw.
4.7.Met de vordering onder II stelt de man aan de orde de vraag of en zo ja in hoeverre van de vrouw kan worden gevergd dat zij haar onvoorwaardelijke medewerking verleent aan de door de man voorgestelde verlaging van de verkoopprijs van de woningen in Kerkrade en Oirsbeek. De man heeft daarover, onweersproken door de vrouw, naar voren gebracht dat de oorspronkelijke vraagprijs voor de woning in Kerkrade in maart 2008 € 275.000,- bedroeg, dat de vraagprijs vervolgens is aangepast naar € 255.000,- in november van dat jaar en uiteindelijk naar € 239.000,- in april 2010. Tot dusver, en ook dat is niet weersproken door de vrouw, heeft slechts één gegadigde - in september 2011 - een bod voor de woning uitgebracht, overigens zonder dat het bod tot een (definitieve) koopovereenkomst heeft geleid. Het voorstel van makelaardij 'Boek & Offermans' (zie productie 6 bij de dagvaarding) is thans om de vraagprijs te verlagen tot een bedrag van € 189.000,- / € 195.000,-.
Makelaardij 'Royworks' bemiddelt bij de verkoop van de woning in Oirsbeek. De vraagprijs voor die woning bedraagt € 895.000,- en is sinds het sluiten van de bemiddelings¬overeenkomst in oktober 2010 niet verlaagd. Het advies van 'Royworks' (zie eveneens productie 6 bij de dagvaarding), om een snellere verkoop te realiseren, is de vraagprijs te verlagen tot € 649.000,-.
4.8.De vrouw is tijdens de mondelinge behandeling gebleven bij haar weigering mee te werken aan een verlaging van de vraagprijs van de beide woningen. Waarom de vrouw zich tegen een verlaging van de verkoopprijs blijft verzetten, is bij die gelegenheid onvoldoende uit de verf gekomen. De blote verwachting bij de vrouw dat een drastische verlaging van de vraagprijs niet tot een snellere verkoop zal leiden, is met de door de man als productie 6 bij de dagvaarding overgelegde adviezen van de verkopende makelaars afdoende gepareerd en ook de wens van de vrouw om eerst in overleg te treden met de hypotheekhouders is, gegeven de ontwikkelingen op de onroerendgoedmarkt en gelet op het feit dat beide woningen inmiddels geruime tijd vruchteloos te koop staan, onvoldoende om de door de man voorgestelde verlaging van de verkoopprijzen tegen te houden. Onder die omstandigheden is de voorzieningenrechter met de man van oordeel dat van de vrouw thans redelijkerwijs mag worden verlangd dat zij meewerkt aan de door de verkopende makelaars ondersteunde verlagingen van de verkoopprijs. Dat die verlaging tevens tot gevolg heeft dat de vrouw met een restschuld blijft zitten, is uitermate zuur maar in een onroerendgoedmarkt waarin de prijzen (voorlopig) blijven dalen, zal de vrouw die consequentie, net als de man overigens, op de koop toe moeten nemen.
4.9.Het vorenstaande brengt mee dat de voorzieningenrechter de vordering van de man onder II zal toewijzen. Als prikkel voor de vrouw om in dit verband toch haar medewerking te verlenen, zal de voorzieningenrechter daaraan de door de man verzochte dwangsom koppelen. Er bestaat aanleiding de door de vrouw maximaal te verbeuren dwangsommen te maximeren op een bedrag van € 10.000,-.
4.10.Nu op dat punt geen enkel verweer is gevoerd, zal de voorzieningenrechter de man tevens toestaan en machtigen, zoals onder III door hem gevorderd, de ingevolge de beschikking van de rechtbank van 21 maart 2012 aan de vrouw maandelijks verschuldigde termijnen ter zake partneralimentatie te verrekenen met de door de vrouw vanwege de niet nakoming van dit vonnis jegens de man te verbeuren dwangsommen, met dien verstande dat de verrekening zich ingevolge artikel 6:135 aanhef en onder a BW juncto artikel 475c aanhef en onder f en artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet kan uitstrekken over de beslagvrije voet.
4.11.Partijen zijn ex-echtgenoten. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding de proceskosten te compenseren op de wijze zoals in het dictum is bepaald.
5.1.bepaalt dat de hypothecaire en eigenaarslasten moeten worden gedragen door de echtgenoot die het feitelijk gebruik heeft van de woning waarvoor de desbetreffende lasten zijn verschuldigd;
5.2.beveelt de vrouw haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan (i) verlaging van de vraagprijs voor de woning gelegen aan de [adress] in Kerkrade tot in eerste instantie een bedrag van € 195.000,- en, indien zich binnen drie maanden geen kandidaat-koper(s) hebben gesteld, tot in tweede instantie een bedrag van € 189.000,-, en (ii) verlaging van de vraagprijs voor de woning gelegen aan de [adres1] in Oirsbeek, gemeente Schinnen, tot een bedrag van € 649.000,- en beveelt de vrouw de makelaars die de desbetreffende woning in de verkoop hebben, daartoe binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de opdracht te geven;
5.3.bepaalt dat de vrouw een dwangsom zal verbeuren van € 250,- per dag dat zij in gebreke blijft aan het bepaalde onder 5.2 te voldoen, dit met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
5.4.machtigt de man de ingevolge de beschikking van de rechtbank van 21 maart 2012 maandelijks verschuldigde termijnen ter zake partneralimentatie te verrekenen met de door de vrouw jegens de man vanwege de niet-nakoming van dit vonnis te verbeuren dwangsommen, met dien verstande dat de verrekening zich niet kan uitstrekken over de telkens in aanmerking te nemen beslagvrije voet;
5.5.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L.G. Geisel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
JPW